Vernieling van erfgoed strafbaar Gastcolumn Simon Olierook Advocaat bij De Clerq Advocaten te Leiden. Timboektoe is een historische stad in het noorden van Mali. Eeuwenlang werd het als centrum van de islam beschouwd. De mausolea van islamitische heiligen en moskeeën van de stad vormen nog steeds een belangrijke religieuze plaats en staan op de UNESCO werelderfgoed lijst. Op 21 maart 2012 vond er in Mali een staatsgreep door het leger plaats. Ansar Dine maakte gebruik van deze onrust om Timboektoe te veroveren. Ansar Dine is een gewapende islamitische groepering, die de invoering van de sharia in heel Mali nastreeft. Een gebouwde constructie boven een graf is volgens deze groep door de islam verboden. Negen historische mausolea in Timboektoe werden daarom in de zomer van 2012 systematisch verwoest. Evenals de deur van de Sidi Yahia moskee, waarvan de legende luidde dat deze al 500 jaar niet was geopend omdat opening tot het Laatste Oordeel zou leiden. Het verbod een rijksmonument te beschadigen of te vernielen, zoals dit in artikel 11 van de Monumenten wet 1988 stond, wordt bovendien via ditzelfde over gangsrecht uitgebreid met de wettelijke verankering van de instandhoudingsplicht. Het onthouden van noodzakelijk onderhoud, lijkt hiermee eveneens onder de reikwijdte van het economisch delict te vallen. Ook dit is een signaal: cultuur erfgoed in of buiten een oorlogscontext moet behouden blijven. Op 27 september 2016 oordeelde het Internationaal Strafhof in Den Haag dat Ahmad Al Faqi Al Mahdi als leider van de vernielingsacties negen jaar gevangenis straf krijgt. Dit, omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een oorlogsmisdrijf zoals beschreven in artikel 8, lid 2, sub e, onder IV, van het Statuut van Rome dat zegt: 'opzettelijk aanvallen richten op gebouwen bestemd voor godsdienst, onderwijs, kunst, wetenschap of charitatieve doeleinden, historische monumenten, ziekenhui zen en plaatsen waar zieken en gewonden worden samengebracht, mits deze geen militair doelwit zijn;' De zaak tegen Al Mahdi is de eerste internationale strafzaak waarin de aanval op cultureel erfgoed de hoofdaanklacht is. Dit betekent dat het vernietigen van cultu reel erfgoed op zichzelf voldoende ernstig is om internationaal te worden vervolgd. Het is bovendien een reactie op de trend van het verwoesten van erfgoed. Denk aan de acties van Islamitische Staat in Syrië en Irak, maar ook het opblazen van de Boeddha's van Bamyan door de Taliban in Afghanistan in 2001. Voor Nederlandse gevallen van moedwillige vernieling van cultureel erfgoed heeft dit vonnis niet direct gevolgen. Dit zijn geen vernielingen in een context van oorlog en zijn dan ook niet als oorlogsmisdrijf te kwalificeren. Wel wordt hiermee evident het belang van cultureel erfgoed op een internationaal podium benadrukt en dit mag als een signaal aan potentiële daders worden beschouwd. In Nederland bestaat via het overgangsrecht van de nieuwe Erfgoedwet een nati onale grondslag voor de strafrechtelijke vervolging van het vernielen van een rijks monument als economisch delict. Bij opzettelijke vernieling wordt men gestraft met ten hoogste een gevangenisstraf van twee jaar of een geldboete van 20.500. Dit kan een aanknopingspunt zijn om bijvoorbeeld eigenaren van panden aan te pakken die hun monumentale bezit illegaal verbouwen. maart 2017 HEEMSCHUT 27

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2017 | | pagina 27