Anita Blom Het succes van de jaren vijftig Brede waardering nodig Het afgelopen halfjaar was de tentoonstel ling 'Like Pastoe, 100 jaar vernieuwing in vormgeving' te zien in de Kunsthal in Rotter dam. Bij de opening waren meer dan 800 belangstellenden aanwezig. Het typisch Hollandse meubelmerk Pastoe, dat vooral in de jaren vijftig en zestig toonaangevend was in Nederland, werd in 1913 opge richt als de Utrechtsche Machinale Stoel en Meubelfabriek (UMS) door Frits Loeb (1889-1959). Onder leiding van directeur en ontwerper Cees Braakman (1917-1995) zorgde Pastoe (de term is afkomstig van het Franse 'passé partout') na de oorlog voor een heuse interieurrevolutie in Nederland. Geïnspireerd door studiereizen naar de Ver enigde Staten, waar Braakman in aanraking kwam met de meubels van onder andere Charles en Ray Eames, zette hij na terug keer in Nederland een compleet andere koers in. 'Pas toe meubelen. Geknipt voor kleinbehuisden' was de spraakmakende titel van de catalogus uit 1949. Modulaire kastsystemen en lichte meubels werden voor Pastoe de basis van de interieurin richting. Daar waren ze succesvol in en dat is ook nu nog hun kracht: zo is de draad- stoel van Cees Braakman uit 1958 in 2011 opnieuw in productie genomen. Pastoe stond en staat voor eenvoud en tijd loosheid (en betaalbaarheid). Het bedrijf is mede bekend door zijn unieke samenwer king met diverse architecten, kunstenaars en ontwerpers, zowel voor het ontwerp van meubels als de presentatie ervan. Ontwerpers als Aldo van den Nieuwelaar, Karei Boonzaaijer en Maarten van Seve- ren, tekenaar en grafisch ontwerper Dick Bruna, architect Mart Stam, fotografen als Jan Versnel en Cas Oorthuis en vormgever Benno Premsela verbonden hun naam aan het merk Pastoe. Het is in onze vergaand gespecialiseerde samenleving misschien nauwelijks meer te begrijpen dat de samenwerking tussen kun stenaar en architect zo vanzelfsprekend was in de vroeg-naoorlogse periode; dat archi tectuur en stedenbouw zo direct in eikaars verlengde lagen met inbegrip van gebruikte vaktermen en ontwerpprincipes. Het lijkt wel of we sinds de late jaren zestig tot eindjaren tachtig deze naoorlogse creatieve bloeiperi ode zijn vergeten. De studentenopstanden in 1968 en de daaropvolgende 'culturele' revolutie van de babyboomgeneratie zet ten de maatschappelijke en culturele ver worvenheden uit de jaren veertig en vijftig weg als truttig en ouderwets. De verbeelding moest aan de macht en die kon niet tegen een spruitjeslucht. Hoe modern die baby boomers waren valt overigens nog te bezien: grootmoeders lampetkan kwam weer uit de kast en de Dolle Mina's zaten met zelfge- kaarde wol achter het spinnenwiel. Geen cultuuruiting uit de wederopbouwpe riode is zo snel in vergetelheid geraakt als de monumentale kunst. Deze kunst vormde door zijn opzet en expressie in feite een syn these met de architectuur. Bovendien was het kunst in opdracht en in onderwerp vaak gekoppeld aan de functie van het gebouw. De monumentale kunst was daardoor een 'gebonden' kunstvorm en dat stond haaks op het vrijheidsideaal van de post-1968-ge- neratie. Zij streefde een doorbreking van grenzen na, die gestalte kreeg in abstracte en conceptuele kunst. De goeddeels figu ratieve, monumentale kunst uit de weder- Pastoe draadstoel, ontworpen door Cees Braakman. De Cunerakerk in Rhenen na de verwoes ting in 1945. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. opbouwperiode beklijfde ook niet in kunst historische publicaties en onderzoeken en raakte ook op die manier in de vergetel heid. Het gevolg was dan ook dat er geen haan naar kraaide toen deze kunstwerken verdwenen tegelijkertijd met de sloop van gebouwen, waarin, waaraan en waarbij ze zich bevonden. Pas eind jaren tachtig begin jaren negentig ontstond er belangstelling voor de vroeg-naoorlogse kunst en archi tectuur. Vooral toen de eerste spijt over sloop begon door te dringen: bijvoorbeeld stationsgebouwen, ziekenhuizen, scholen en andere aan periodiek veranderende regelgeving onderhevige gebouwtypen. Toen bleek algauw dat het gebrek aan opge bouwde kennis een barrière vormde bij het voorkomen van vernietiging en aantasting van de kunstwerken. Er waren immers geen afgewogen inventarisaties en waarderingen van de werken. Bovendien waren veel kun stenaars, makers intussen overleden. Hoe kon dan met kracht van argumenten gepleit worden voor behoud of herplaatsing? Mede om die reden zijn de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg en het Instituut Collectie Nederland, nu beide onderdeel van de Rijksdienst voor het Cultureel Erf goed, in 2006 begonnen met een inventa risatie en een onderzoek naar de gebruikte technieken. september 2013 HEEMSCHUT 7

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 2013 | | pagina 7