In het vergunnings
proces goat veel tijd
moeite en geld verloren
onnodig ontstaat een
kloof tussen 'behoud' en
'toekomst'
Goudsesingel, Rotterdam.
Daarnaast reageren overheden en toetsende
monumenteninstanties in de regel alleen op
concrete en al redelijk uitgewerkte voorstellen,
waardoor de opzet van een herbestemmings
plan een onzekere onderneming wordt. Vooral
een monumentenstatus kan een complicerende
factor vormen bij een herbestemmingsproces,
al is ze vaak wel van belang bij een te maken
keuze tussen sloop of hergebruik. De wel-
standstoets is de afgelopen jaren weliswaar
transparanter geworden, maar de monumentale
toets kent vooralsnog geen standaard richt
lijnen. Niet voor niets wordt circa 80% van de
bouwaanvragen voor monumentale panden in
eerste instantie afgewezen door de gemeen
telijke en provinciale monumentencommissies
of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
(RCE). In veel gevallen blijken de projectont
wikkelaars en eigenaren niet goed bekend met
de (on)mogelijkheden van het betreffende
monument. Het gevolg is dat in het vergun
ningsproces veel tijd, moeite en geld verloren
gaat en er vaak onnodig een kloof ontstaat
tussen 'behoud' en 'toekomst'.
Analyse
Omdat herbestemming van monumentale
objecten altijd maatwerk is en per geval
gekeken moet worden naar de context, de te
behouden cultuurwaarden, de exploitatie en
beheer en de geschiktheid van de toekomstige
functie, zijn vooropgestelde toetsbare cri
teria niet aanwezig. Wel kan op basis van een
hiërarchische waardebepaling een ontwikkelin
ganalyse van het monument worden gemaakt,
waarin de mogelijkheden en beperkingen zijn
vastgelegd. Hierbij kunnen ook eventuele
tegenstrijdigheden met regelgeving vanuit de
Woningwet (zoals bouwvoorschriften, Arbo-
eisen, of brandveiligheidseisen) worden meege
nomen. Als deze analyse in een vroeg stadium
van het planproces wordt uitgevoerd kan een
architect een plan ontwikkelen, dat aansluit bij
de wensen van de toetsende monumentenin
stanties. Ook kan de analyse in latere fasen als
ijkpunt dienen waaraan de toekomstige functie
kan worden getoetst.
Twee recente herbestemmingen illustreren een
dergelijke aanpak. Zo werd voor het in 1931
door de architecten J.B. Koldeweij en W.C.A.
Kroes ontworpen klooster- en scholencomplex
Onze Lieve Vrouwe ter Eem in Amersfoort een
ontwikkelingsanalyse uitgevoerd waarin de
bijzondere karakteristieken van het complex
boven tafel werden gehaald. Juist deze karak
teristieken als de omvang, de gesloten archi
tectuur en de functionele driedeling met de
bijbehorende afzonderlijke verkeersstructuur,
worden door ontwikkelende partijen doorgaans
als belemmerende factoren gezien. Door deze
zaken leidraad te laten zijn voor het zoeken
naar een passende bestemming ontstonden
scenario's voor een verantwoorde herbestem
ming. Zo werd de diversiteit van het complex
ingezet om een grote woondifferentiatie te
creëren, waarbij de lastig tot woonruimte te
bestemmen en inpandig gelegen bouwdelen
het karakter van dorpse binnenhoven kregen
met intieme (verbindings)straatjes, terwijl de
bouwdelen aan de randen van het complex
uitgerust werden met weidse uitzichten op
het omringende groen. De nog oorspronkelijke
parallelle verkeerstructuur werd aangegrepen
in een tweede scenario, waarbij het complex
de bestemming kreeg van luxe seniorenhuis
vesting. De parallelle verkeerstructuur werd in
dit scenario benut om de kostbare facilitaire
functies tevens in te richten voor externen.
Een voorbeeld van een herbestemmingsproject
waarbij zowel de locatie als de architectonische
verschijningsvorm een ingewikkelde uitdaging
vormde was het in 1949 door de architecten
W. van Tijen en H.A. Maaskant ontworpen
Industriegebouw aan de Goudsesingel in Rot
terdam. Het gebouw fungeert, als één van de
eerste na-oorlogse grootstedelijke invullingen
van dit oostelijke binnenstadsgebied, als een
belangrijk schaalbepalend element. Naast de
april 2010 Heemschut 13