Fragmenten uit de voordracht van Herbert Serfatij 'Als historicus ontdekte ik de fascinerende verbinding tussen de 'geschie denis' en de 'geschiedenis in de grond', de archeologie dus. In Dordrecht kwam een groot programma voor de sanering van de binnenstad in uitvoering: het waren de jaren '60. Bouwblokken werden gesloopt en pleinen werden ontworpen, daar waar vroeger nauwe straatjes geweest waren. Brede winkelstraten kerfden het stadshart open. Overal werden oude huizen door nieuwbouw vervangen. De talrijke overblijfselen van eerdere bebouwing, die in de ondergrond bewaard gebleven waren, werden rigoureus opgeruimd. Wie een luchtfoto uit die tijd bekijkt, denkt het gevolg van een bombardement te zien. Maar nee, het was de moderne tijd, de vooruitgang Sommigen maakten zich grote zorgen om deze vernietiging van de historie en drongen aan op voorafgaand archeologisch onderzoek. Zij zochten steun buiten de stad en vonden deze bij de toenmalige ROB waar in deze jaren een nieuw beleid op poten werd gezet dat gericht was op grootschalig onderzoek, waarin ook stadsarcheologie als zelf standig onderdeel opgenomen was. Mij werd nu door de nieuwe direc teur (van de ROB, red.), gevraagd om dat onderzoek met de stadskern van Dordrecht als onderwerp op poten te gaan zetten. Het jaar daarop, zomer 1968, ging ons onderzoek van start. De grondsporen in mijn verhaal zijn heel verschillend van aard en aanzien. Van boven naar beneden in de grond treffen we eerst resten van muurwerk en vloeren aan, behorende bij de huizen en gebouwen die er gestaan hebben. Tientallen huisplattegronden, zowel uit de mid deleeuwen als uit de nieuwe tijd, met al hun afwisselende bouwfasen konden na analyse vastgesteld worden. Ermee verbonden waren tal van haardplaatsen, kelders en waterputten; vooral ook veel beerputten. Onder deze bouwresten bevonden zich de ophogingslagen van de onder grond met daarin opgenomen uiteenlopende houtconstructies. Hout in de eerste plaats voor de stabiliteit. Maar bijvoorbeeld ook houten beschoeiingen die met de fasering in de ophogingen samenhingen. Weer een ander grondspoor vormde de straat die voor de huizen langs liep. En niet het minst tot de grondsporen zijn te rekenen de natuurlijke grond lagen die de ontwikkeling van het landschap weerspiegelen, waarin deze stad ontstond en, misschien nog belangrijker, van het landschap waarin zij bestond.' 'Het blijkt dan dat aan de basis van alle ontwikkelingen die tot het ontstaan, de uitbouw en de bloei van deze stad geleid hebben een ingrijpende verandering van het landschap ligt. Het hangt samen met het deltakarakter van West-Nederland. Wij hebben daar nog altijd mee te maken. Door zware overstromingen in de 12e eeuw ontstond in dit gebied een nieuw patroon van rivieren, waar een verkeersknooppunt erg goed in paste. Dat punt werd Dordrecht. Vermoedelijk was er al wel een bestaande nederzetting van die naam ter hoogte van de Grote Kerk, maar veel is daarover niet bekend. De vroegste stedelijke kern, die in het jaar 1200 voor het eerst genoemd wordt, lag vermoedelijk ook daar. Alles wijst er echter op dat de succesvolle stede lijke ontwikkeling die volgde uitbreiding in noordelijke richting noodzake lijk maakte. Enkele tientallen jaren na het begin ontstond zo een nieuwe kern ter hoogte van de Tolbrug die het centrum van de middeleeuwse stad werd en die dat sindsdien altijd gebleven is.' 'Wat bij alle archeologische sporen, die wij aan de Poortzijde tegen kwamen, opvalt is een afspiegeling van 'stedelijke zelfbewustheid.' Al vanaf het begin ziet men dat de grondwerken volgens een algemeen stedenbouwkundig plan zijn opgezet - was dat op voorschrift van de vroege stedelijke overheidDe uitbouw van de stadswijk naar het westen lijkt zo de vorm van een reeks uitstekende dammen of hoofden gekregen te hebben. De thans daar lopende zijstraten kunnen nog als de aanwij zingen daarvoor gelden. Ook het feit dat de bebouwing in deze stadswijk meteen volledig in bak steen werd uitgevoerd kan wijzen op die zelfbewustheid. En zeker gaat dit op, wanneer we kijken naar de functies van de bouwwerken die zijn opgegraven en naar de allure die zij hadden. Als voorbeeld noem ik het grote huis Scharlaken, dat heel vroeg, al omstreeks 1250, als de lakenhal van de stad ontstond. De hal waarin gehandeld werd in de belangrijke wollen stof voor de kleding, van jas tot onderbroek.' 18 Heemschut oktober 2008

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 2008 | | pagina 20