1foto links. Victor de Stuers in zijn werkkamer. Illustraties uit literatuur 2. Spotprent bij de'wijding' van het Rijksmuseum te Amsterdam: De Stuers, Alberdingk Thijm en Cuypers geknield voor het kathedrale museum. periode van Renaissance naar Barok uit het atelier van Meester Coenraet van Norenberch. Deze confrontatie was de directe aanleiding tot het schrijven van het artikel Holland op zijn Smalst' in de Gids van hetzelfde jaar. Lievelingsproject Dit stuk mag wel worden aangeduid als de klaroenstoot die een nieuwe periode aanduidt in de zorg voor het nationale erfgoed. De Stuers toonde zich diep verontwaardigd over de verwijdering van een zeer bijzonder kunstwerk uit de Bossche hoofdkerk. Wat hij volgens Perry toen waarschijnlijk nog niet wist was dat Cuypers zich in 1866 uitdrukkelijk voor die verwijdering had uitgesproken 'om redenen van stijleenheid'. Denslagen schrijft Cuypers in zijn studie over de Roermondse grootmeester als restauratie-architect een antibarokke grondhouding toe (die hem bij voorbeeld, gelukkig tevergeefs, deed pleiten voor het verwijderen van één der mooiste barokke kerk interieurs in ons land, dat van de Stiftskerk te Thorn). Hier was de optiek van De Stuers toch wel een heel andere! Over de oorzaak van de verkoeling in de vriendschap tussen De Stuers en Cuypers laat Perry ons in het onzekere. Naar mijn mening kan die samenhangen met de restauratie van De Haar, één van De Stuers' lievelingsprojeeten. Deze is aan zijn initiatief te danken en hij is haar nauwgezet blijven volgen waarbij hij een sleutelrol speelde bij menings verschillen tussen architect en opdrachtgever. Toch wordt hij niet vermeld in het prachtwerk met Franse tekst dat na afloop het licht zag. Volgens Perry 'kennelijk voor straf. Maar is die straf toegediend door Baron van Zuylen van Nijevelt, eigenaar van het kasteel, of door Cuypers? Wanneer dit laatste het geval is moet ik wel toegeven dat de reden in het duister blijft, want De Stuers heeft Cuypers in het algemeen gesteund in diens conflicten met de baron. Tot het uiterste De hem zo typerende strijdbaarheid toonde De Stuers ook in de Tweede Kamer waar hij vanaf 1901 het district Weert vertegenwoordigde. Wie enigszins van zijn milieu en leven op de hoogte is zal het niet verwonderen dat deze generaalszoon diverse malen zijn pijlen richtte op het 'bruut geweld' waaraan het Oost-Indisch Leger zich soms schuldig maakte tijdens wat aangeduid placht te worden als de Pacificatie der Buitengewesten. Toch zou men hem onrecht doen wanneer men zijn vele successen uitsluitend toeschreef aan zijn strijdbaarheid. Perry maakt ons duidelijk dat hij ook een soepel tacticus kon zijn en dat tot zijn scherpste wapens behoorden een indrukwekkende erudi tie en grote kennis van zaken waar het ging om onderwerpen die hem boeiden. Ik voeg daaraan toe dat hij - om het in hedendaagse termen te formuleren - een begenadigd netwerker was. Perry geeft daarvan ten minste één mooi voorbeeld. Het startsein voor zijn favoriete 'De Haar'- project is feitelijk gegeven toen hij de toekomstige eigenaar en zijn bruid als trouweadeau een schetsontwerp voor de restauratie van het kasteel aanbood. Perry heeft De Stuers overtuigend en trefzeker neergezet zoals hij geweest moet zijn, met zijn bijzondere kwaliteiten én negatieve kanten en definieert voortreffelijk zijn plaats in het culturele leven van zijn tijd. De titel die hij zijn boek meegaf is Ons Fatsoen als Natie. Deze is ontleend aan een brief van De Stuers aan Thijm waarin sprake is van 'allen, die onze musea, onze kunst en ons fatsoen als natie lief hebben'. Hij had geen betere titel kunnen kiezen. Deze woorden typeren iemand die tijdens zijn leven met allerlei schimp- en scheldwoorden is aan geduid als wat hij werkelijk was: een groot Nederlander. Philip Bosseher is redacteur van Fleemschut Noot De tussen aanhalingstekens geplaatste woorden zijn letterlijk ontleend aan de tekst van Ons Fatsoen als Natiedat is uitgegeven in 2005 door SUN te Amsterdam (ISBN 90 5875 211 9) april 2006 Heemschut 29 mam

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2006 | | pagina 31