augustus 2005 Heemschut 13 Tochtportaal uit ca. 1645 uit de Nieuwezijds Kapel, na de sloop overgebracht naar de Oude Kerk. dan haar rivaal aan de Oude Zijde. Het is een typisch laatgotische kruisbasiliek waarvan alleen de lichtbeuken in hout overwelfd zijn en de overige delen in steen. Men kan zeggen dat aan het gebouw in zijn wijdsheid en rijzigheid de ambities af te lezen zijn van degenen die hier voor Amsterdam een nieuwe hoofdkerk wilden creëren. Dit is vóór de Alteratie nooit gelukt. Profaan gebruik Met de Nieuwezijdskapel is het merkwaardig gegaan. Het ruime gebouw (opgezet als drie- beukige hallenkerk met transept en éénbeukig, vijfzij dig gesloten koor) is na de Alteratie langer dan alle andere stadskerken gebruikt voor profane doeleinden, onder meer als paardenstal en pakhuis. Pas vanaf omstreeks 1620 werden er gereformeerde kerkdiensten gehouden. Dat dit zo laat gebeurde hangt misschien samen met een wens de herinnering aan het wonder van 1345 zoveel mogelijk uit te wissen. Deze wens heeft zeker nog meegespeeld toen de Hervormde Kerkvoogdij in 1896 besloot het gebouw te doen slopen. In afwachting daarvan werd het in 1897 gesloten. Dat was zestien jaar na - wat door felle antipapisten wel werd aangeduid als een 'paganistische ouwel- cultus' - zich weer had gemanifesteerd in geor ganiseerde vorm, en wel als de nachtelijke Stille Omgang langs de route die de Mirakel processie in de middeleeuwen gevolgd had. Er zijn hierna diverse reddingspogingen onder nomen voor wat Vermeer en Rebel in hun herziene versie van d'Ailly's gids voor histo risch Amsterdam terecht aanduiden als één van de belangrijkste middeleeuwse monumenten van de stad. Helaas vergeefs. In 1908 sloeg de slopershamer toe. Op een deel van het vrijgekomen terrein werd naar ontwerp van C.B. Posthumus Meyjes een nieuw kerkge bouw opgetrokken dat tegenwoordig als party centrum functioneert. Vlakbij, aan het Rokin, vindt men de 'Mirakelzuil', die na de Tweede Wereldoorlog werd samengesteld uit fragmenten van het in 1908 gesloopte gebouw. Deze onderdelen waren op een gemeentelijke bouwwerf bewaard. Niet veel verder weg, tussen Kalverstraat en Nieuwezijds Voorburgwal ligt de rooms- katholieke kerk 'de Papegaai'. Spitsje en luiklok zijn afkomstig van de oude Heilige Stede. Andere tastbare herinneringen zijn twee 17e-eeuwse houten tochtportalen die na de sloop naar de Oude Kerk zijn overgebracht en een - naar ontwerp van Johan van Covelen in 1520 gebouwde - orgelkas die zich nu bevindt in de rooms-katholieke kerk te Jutphaas. De bijbehorende beschilderde luiken maken nu deel uit van de collectie van het Utrechtse Catharijneconvent. Middeleeuwse wortels Wat mij in het artikel van Joke Spaans trof was haar uiteenzetting over het gebruik van de middeleeuwse stadskerken na de Alteratie. Ook wanneer deze aan de Gereformeerde Kerk ter beschikking waren gesteld voor hun eredienst werden zij uitdrukkelijk beschouwd als open bare gebouwen. Pas twee jaar nadat de Westerkerkin 1678 een orgel had gekregen gaf het stadsbestuur via de 'commissarissen-poli tiek' (zijn 'waakhonden' in de Kerkenraad) opdracht in het vervolg de psalmen door orgel spel te laten begeleiden. Intussen werden de orgels van stadswege gehandhaafd en onder houden. Door het stadsbestuur aangestelde organisten verzorgden inloopconcerten. Het bijzondere koororgel in deze kerk dateert van 1658. Nadat de Nieuwe Kerk in 1645 door een verwoestende brand was getroffen kreeg zij in de jaren 1650 twee nieuwe orgels: een hoofd orgel tegen de westwand en een transeptorgel. Deze behoren nu nog tot het puikje van het Nederlandse orgelbestand. Aan de door Spaans beschreven toestand kwam pas een einde in 1796, onder de Bataafsche Republiek, toen de Volksvertegenwoordiging besloot tot de scheiding van kerk en staat. Daarmee verdween ook in Amsterdam een vorm van samenwerking tussen burgerlijke en kerkelijke organisatie die middeleeuwse wortels had.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2005 | | pagina 15