29 mÊ'M' A april 2005 Heemschut betekenis in de plaats gekomen. Sterker nog: de Grote Projecten van de jaren zeventig (Stationsplein, Raakswinkels en -parkeer garage, Brinkmann, de 'nieuwbouw' van de Mariastichting) staan al weer op de nominatie om gesloopt te worden. Overwegingen Zo zuinig als de stad is op haar middeleeuwse en zeventiende-eeuwse erfgoed (sinds de oprichting van het bureau Monumentenzorg in 1956 zijn honderden monumenten zorgvuldig en professioneel gerestaureerd), zo verspillend en minachtend gaat de stad om met het erfgoed uit de late negentiende en vroege twintigste eeuw. De vraag is hoe dat komt. 1De eerste reden is angst, altijd een slechte beweegreden. De stagnerende werkgelegenheid en het al sinds 1967 teruglopende bevolkings aantal zijn een bron van voortdurende zorg. Van alle middelgrote steden in Nederland heeft Haarlem het kleinste grondoppervlak en de grootste dichtheid van bevolking en bebouwing ('verstening'). Om te bouwen moet men slopen. Het plan van projectontwikkelaar MAB voor de Raaks waarvoor zoveel moet wijken is door het gemeentebestuur vrijwel ongewijzigd omarmd. Het plan bevat uitsluitend commer ciële functies. Alle grond en gebouwen zijn gemeenschapseigendom, een zeldzame en ideale uitgangssituatie, die zomaar wordt weggegeven: alles komt in particulier handen. Stedenbouwkundig en architectonisch is het plan anoniem: het zou net zo goed in Hoofddorp of Zoetermeer kunnen worden neergezet. Iets wat onvervangbaar is, wordt vervangen door iets wat overal kan staan. En in essentie is dat laatste - met enkele uitzonde ringen ten goede - eigenlijk steeds het probleem: voor het karakteristieke bestand komt niets bijzonders terug. En het zal niet helpen. Want de geleidelijke bevolkingsafname en stagnerende werkfunctie (gepaard gaand met een groeiende woonfunc tie) zijn maatschappelijke processen die al veertig jaar aan de gang zijn en door zullen gaan; althans als er geen gebiedsuitbreiding plaats vindt en die is niet te verwachten. Waarom die processen dan niet als gegeven aanvaarden en het beleid richten op de enige stabiele kwaliteit die de stad heeft: het stads- schoon? 2De afgelopen twintig jaar hebben in het gemeentelijk apparaat managers de vakmensen (monumentenzorgers, stedenbouwkundigen, planologen) verdrongen. De afdelingen Stedenbouw, Hout en Plantsoenen, en Planologisch Onderzoek bestaan niet meer, het bureau Monumentenzorg is opgeheven. De bijbehorende ambtenaren zijn wegbezui- nigd of verstrooid. De topambtenaren zijn nu managers: economen en juristen. Die zijn vast nodig, maar zij mogen niet het laatste woord jpK- Enig overblijfsel van de gesloopte Spaarnekerk: de torenspits op een Febo-snackbar in Schalkwijk. Foto Henk Vijn. hebben op het gebied van stedenbouw, plano logie en monumentenzorg. Daarin zijn zij even grote amateurs als de wethouders. 3. Een bedenkelijk zaak vormt de Haarlemse planologische procedure. In bestemmings plannen voor bestaande bebouwingen worden plekken waar men wat mee van plan is wit gelaten: 'nader uit te werken'. De projectont wikkelaar maakt dan een plan en ambtenaren maken er vervolgens een uitwerkingsplannetje bij. Pas dan kunnen burgers bezwaar maken. Het uitwerkingsplan is daardoor niet sturend, maar achteraf legitimerend. Dit is gebeurd bij het plan voor het Enschedé-terrein en bij het plan voor de Mariastichting; het gebeurt nu bij Rechts de Spaarnekerk, parochiekerk van de H. Dominicus, een typisch neo-gotische kerk uit 1885. Afgebroken in 1983. Foto 1933. het nieuwbouwplan van de Provincie. En toen de realiseringsovereenkomst voor de Raaks met de MAB werd ondertekend, lag het uitwer kingsplan zelfs nog ter inzage. Daarmee wordt de positie van de burgers gemarginaliseerd. In het geval van de Raaks speelt ook nog een onduidelijke rolvermenging van de gemeente mee: de gemeente is belangrijkste eigenaar van de gebouwen én behoeder; daarmee is de beschermer van het erfgoed tevens sloper. 4. Tot twintig jaar geleden maakte de gemeente de plannen zelf. De hoeveelheid plannen was daardoor min of meer afhankelijk van de omvang van de afdeling Stedenbouw. Nu wordt alles (planvorming én uitvoering) uitbesteed aan projectontwikkelaars (die op hun beurt de realisering ook weer uitbesteden). Daardoor is er geen enkele rem meer. Om dat goed te regis seren, is een heel sterk professioneel apparaat nodig; en dat is er niet: er is een bange, gesloten bureaucratie. Dat leidt tot gerechtvaardigde onrust en onvrede onder de burgerij. Bij de laatste verkiezing voor de gemeenteraad in 2002 heeft de helft van de kiesgerechtigden niet gestemd. Een kwart van de andere helft bracht een proteststem uit op de Stadspartij. Gemeentebestuur en burgers dagen elkaar tot in hoogste instantie voor de rechter. Dat alles wijst op een grote afstand tussen burgerij en stadsbestuur. Juist daarom moet bij de plan vorming niet alleen gestreefd worden naar een politiek draagvlak (de helft plus één), maar ook, en wellicht in de eerste plaats, naar maatschap pelijk draagvlak. Dr. Johannes van der Weiden is socioloog en bestuurslid van de Historische Vereniging Haerlem. [IflffSJSSiBSÉr'BB

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2005 | | pagina 31