april 2005
Heemschut
27
Hal HS-AHaarlem. Foto Henk Vijn.
houwer Louis Vreugde, beide afkomstig van de
Haarlemse Kunstnijverheidsschool. Vreugde
verzorgde de sculpturale toevoegingen aan de
gebouwen die in die tijd vanzelfsprekend
waren; later zou hij landelijke bekendheid
krijgen als maker van vrijwel al het beeldhouw
werk aan het Koloniaal Museum (nu Tropen
museum). Van Noppen voltooide de invulling
van het stedenbouwkundig plan met de bouw
van de Christelijk Gereformeerde Kerk (de
Hoeksteenen de Jacobskerk. Het geheel
vormde een robuust, zorgvuldig opgebouwd
ensemble van gebouwen van een stad die het
voortgezet onderwijs een warm hart toedroeg.
Formidabele groei Haarlem
Haarlem was in die tijd de vijfde stad van
het land, direct achter de vier grote steden.
In dertig jaar tijd (van 1870 tot 1900) was de
bevolking meer dan verdubbeld: van 30.000
tot 65.000, een formidabel groeitempo.
Industrieën hadden zich gevestigd aan de
overkant van het Spaarne (Droste, Stork); er
kwamen arbeidersbuurten aan het Spaarne,
zelfs buiten de stadsgrenzen; er verrezen grote
(verzuilde) ziekenhuizen en scholen; kerken,
een slachthuis; een nieuwe kazerne (Ripperda);
de koepelgevangenis; de nieuwe stadssociëteit
van 'Trou moet Blycken' (de huidige Verwey-
hal). De stad vormde het knooppunt van spoor
lijnen naar Alkmaar, Zandvoort en Den Haag
en zelfs verder naar Brussel en Parijs. Het
station werd in 1905-08 geheel vernieuwd en
uitgebreid, met een verhoogde spoorbaan.
Tegenover het station stond het fabrieksge
bouwvan Beynes voor spoorwegrijtuigen. Aan
weerszijden van de Haarlemmerhout verrezen
woonparken met herenhuizen, op de terreinen
van vroegere buitenplaatsen, meestal aangelegd
door projectontwikkelaars avant la lettre. De
stad huisvestte verschillende nationale instel
lingen zoals het Museum voor Levende
Meesters, het Koloniaal Instituut (de voorloper
van het Tropenmuseum) en de internationaal
bekende Kunstnijverheidsschool met
Kunstnijverheidsmuseum. Een trotse stad, met
een landelijke en op sommige onderdelen
internationale uitstraling.
Toen al sloop en demping
Veel bouw betekende ook toen veel sloop:
voor de grootschalige bouwwerken waren
stadsmuren en poorten, veel middeleeuwse en
zeventiende-eeuwse huizen gesloopt en vrijwel
alle grachten gedempt. Geschrokken door
zoveel sloop en bouwactiviteit in de stad werd
naar het voorbeeld van Amsterdam en Leiden
en gevolgd door veel andere steden in 1901
door de Haarlemse elite de Oudheidkundige
Vereeniging Haerlem opgericht. (Een aantal
van deze verenigingen stichtten in 1911 de
Bond Heemschut).
In 1892 deed het gemeentebestuur een formeel
verzoek tot gebiedsuitbreiding, die onder meer
Drukkerijhal Joh. Enschede en Zonen. Enschede
was bijna drie eeuwen gevestigd in de Haarlemse
binnenstad tot eind 1990. Olieverfschilderij van
W.F. Winter1910.
een volledige annexatie van de gemeenten
Bloemendaal en Heemstede inhield. Vijfendertig
jaar later, in 1927, kreeg Haarlem een beperkte
uitbreiding waarbij de gemeente Schoten werd
geannexeerd, maar Heemstede en Bloemendaal
alleen betrekkelijk kleine stroken van hun
grondgebied moesten afstaan. Intussen was
het Nationale Museum van Levende Meesters
verhuisd naar Amsterdam en opgegaan in het
Rijksmuseumook het Koloniaal Instituut
werd verplaatst naar Amsterdam; de Kunst
nijverheidsschool werd de weerloze prooi van
de eerste grote bezuiniging van de nationale
overheid. Haarlem werd haar plaats gewezen:
die van provinciestad.
De gemeente wil nu de voormalige HBS-A en
MULO van Dumont en de Hoeksteenkerk
van Van Noppen slopen ten behoeve van een
projectontwikkelaar (MAB), die op die plaats
een bioscoop met 7 zalen, een casino, kantoren
en appartementen en de onvermijdelijke
parkeergarage wil bouwen. Van de Jacobskerk
en de HBS-B zullen de buitenkanten blijven
staan; de gymnastiekzaal en enkele bijgebouwen
zijn al gesloopt. De schoolgebouwen kennen
een prachtig materiaalgebruik, metselwerk,
fraaie trappenhuizen; lange gangen met
terrazzovloeren, betegelde wanden en gemet-
I