M
20
Heemschut
augustus 2004
Tempeltje van Odijck in Heemstede. Foto auteur.
bouwer of opdrachtgever. Primair is uiteraard
de verbondenheid van follies met het land
schap. Philip Knowling schrijft: 'Follies are pieces
ofjewelleryfor the countryside. They are man-made
and omamental, designed to adom and beautify the
wearer' (uit: The Follies Journal, nr. 3, winter
2003). Geen wonder dat veel Britse follies
onderdeel zijn van een park, zoals Stowe en
West-Wycombe (Buckinghamshire), Castle
Howard en Studley Royal (North Yorkshire)
en Shugborough (South Yorkshire). In deze
vijf parken komen liefst tachtig follies voor.
Hetzelfde geldt voor Duitsland, waar Park
Sanssouci in Potsdam en de Worlitzer Anlagen
bij Dessau samen goed zijn voor rond de dertig
follies.
Net als in het buitenland ontstonden veel
follies in Nederland als bijverschijnsel van de
landschapsstijl in de tuinkunst. Parken werden
gestoffeerd met bouwwerken die men in het
landschap kan tegenkomen, zoals bruggen,
grotten en hermitages, of die voor een exoti
sche verrassing kunnen zorgen, zoals neogoti
sche kapellen, Chinese theehuisjes of Romeinse
tempels. Maar ook 'nuttige' bouwsels, zoals
belvédères, duiventillen en mausolea werden
niet geschuwd.
Voorbeelden van al deze stofferingen zijn de
Bedriegertjes op Rosendael (Marot, 1725), het
Tuinpaviljoen op Schaep en Burgh (Zocher,
1818) en de schijnkapel Molenstein (circa 1860)
aan de Langbroekse Wetering. Gijsbert van
Laars Magazijn van tuin-sieraaden beleefde
liefst zes herdrukken (tot in 1867) en zijn
honderden voorbeelden werden door tuin
architecten als Roodbaard, Springer en Zocher
veelvuldig gebruikt.
Een tweede relatie ligt er met de bouwkunde.
Zoals bekend zijn de in follies gebruikte mate
rialen soms zeer bijzonder. Naast natuursteen
of baksteen werd ook met walvisbeen, vulkani
sche steen, ijzer, hout en cement gebouwd.
Met name de betekenis van het zogenaamde
'cementrustiek' mag niet onderschat worden.
Vooropgesteld zij, dat rots- en grotwerken in
de Europese tuinkunst altijd populair geweest
zijn. Nadat in de zeventiende en achttiende
eeuw nog gewerkt werd met natuurlijke rotsen
Bedriegertjes in Park Rosendael. Foto auteur.
en grotten of met van natuursteen gebouwde
objecten (zoals de voor aartshertogin Maria-
Christina van Oostenrijk geconstrueerde
Rocher in het Belgische Attre), komt in de
negentiende eeuw het gebruik van cement op.
De tuinman Joseph Monier te Versailles paste
dit materiaal in de periode na 1850 op grote
schaal toe voor vijvers, bruggen en pergola's. In
Nederland is in Heemstede voor het - helaas in
verval zijnde - Tempeltje van Odijck (1915)
beton gebruikt. Tegelijkertijd ontwikkelde zich
ook het gebruik van gewapend beton bij met de
hand gemodelleerde ornamenten, zoals bij het
Boomschorshuisje in Amsterdam of het
Hertenhuisje (circa 1900) in het Zeeuwse
Zeeduin.
De bouwers in cementrustiek, die in Frankrijk
rocailleurs en in Belgie rotseerders werden
genoemd, adverteerden zichzelf in ons land
vaak als makers van 'rots- en rustiekwerken'.
De bekendste ateliers waren die van H. Copijn
(Groenekan), die rond 1900 het gepatenteerde
systeem Monier gebruikte, en van F. Moerkoert