de daken niet bedekt met riet maar met stenen dakpannen. Een les geleerd van de ontploffing van een kruitmagazijn. Op 24 juli 1680 trof een blikseminslag namelijk de toren van het monumentale kasteel. Liefst 60 duizend pond buskruit en een grote voor raad handgranaten en stinckpotten gingen de lucht in. Er vielen veel slachtoffers te betreu ren. De brand verwoestte Heusden volledig. Strozakken In 1632 telde de vesting nog 3200 inwoners, voor de helft ingekwartierde militairen. Ze sliepen net als de bevolking op strozakken. Alleen al voor het voederen van de paarden en voor het vullen van de strozakken waren enorme hoeveelheden hooi en stro nodig. Later werd de teelt van hop populair omdat het de kwaliteit en de houdbaarheid van het bier bevorderde. In de zestiende en zeventiende eeuw behoorden hop en graan tot de belang rijkste handelswaarvan Heusden. Deze werden via de Stadshaven verhandeld naar Dordrecht, Rotterdam, Gorinchem en Duitsland. Heusden had in de zeventiende eeuw liefst zes brouwe rijen, met fraaie namen als 'Brouwerij van den Hollandschen Tuijn', en de 'Lelie en den Weerelt'. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog heeft hop nog zijn dienst bewezen bij de verovering van het nabijgelegen Vlijmen. Graaf Filips van Hohenlohe, bevelhebber van het Spaanse leger, beraamde in 1583 een plan om de Vlijmense Schans in te nemen. Op de Heusdense vismarkt lag toen een grote partij hop opgeslagen. Die was net door waagmeester Jan Gilisz klaarge legd om gewogen te worden. De hop werd door graaf Hohenlohe in beslag genomen en op boerenkarren naar Vlijmen vervoerd. Daar gebruikten de Spanjaarden het gewas als borst wering en camouflage. Opheffing garnizoen Aan het begin van de achttiende eeuw liep door het vertrek van de militairen het aantal inwo ners van Heusden aanzienlijk terug. Nederland legde de prioriteit nu bij de lands- in plaats van de stadsgrenzen, waardoor het strategisch belang van Heusden afnam. In 1732 was het inwonersaantal gedaald tot 2700. In 1805 was het teruggelopen tot 1636. Het garnizoen trok geleidelijk aan weg, met als gevolg verval en armoede. In 1821 werd de stad als vesting opgeheven. Dat betekende een enorme klap voor de Heusdenaren. In bijna ieder huis was wel een soldaat ingekwartierd en dat bracht geld in het laatje. Ook leefden verschillende ambachtslieden zoals de smidsen, schoenma kers, leerbewerkers en timmerlieden voor een belangrijk deel van het garnizoen. Veel horecagelegenheden verdienden hun boterham vooral aan de militairen. Bij de opheffing van het garnizoen werd bepaald dat vee op de wallen mocht grazen. Tevens kregen particulieren de mogelijkheid om de wallen als akker- en tuinbouwgrond te pachten. Voor de Heusdenaren waren de land bouw en veeteelt doorgaans niet gericht op handel. Vaak hadden ze aan de opbrengst net voldoende om zichzelf van boter, melk en vlees te voorzien. Wat overbleef, verkochten ze. Per hondenkar gingen de bewoners op pad. De verkoop van producten was noodzakelijk om niet verder onder de armoedegrens te zakken. 'Ongeveer vijf en twintig jaar geleeden hadden we in Heusden een melkverkoopster: Kee de Roomvrouw. Sedertdien zijn er zooveel bijge komen, dat hier eenendertig personen melk verkoopen', aldus het Nieuwsblad van het Land van Heusden en Altena van 1899. Vestingboerderij aan de Herpsestraat gezien vanaf een molen.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2004 | | pagina 16