Kamervragen
Antwoord van staatssecretaris
Van Leeuwen (Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen)
Ja-
Ja.
december 2003
Heemschut
25
is een pover surrogaat. Het wekt de indruk
rekening te houden met de historie, maar gaat
aan de essentie van beleving voorbij en sluit
verdere wetenschappelijke kennisname uit. Het
is ook een achterhaalde opvatting: in Pompei
wordt het wegdek boven interessante objecten
juist verwijderd en de weg omgelegd! Daar
komt bij dat door de geringe particuliere
belangstelling voor huizen op deze locatie
handhaving heel goed mogelijk wordt. Van
belang hierbij is een duidelijke beheerssituatie.
De tweede optie betreft het prijzenswaardige
voornemen van de gemeente Kerkrade om een
driedimensionale reconstructie te laten vervaar
digen gekoppeld aan een virtuele dvd-produc-
tie. De Romeins archeoloog en bouwhistoricus
dr. ing. Kees Peterse volgt deze werkwijze voor
de Tempel in Eist. Zijn reconstructie nadert de
voltooiing. Deze optie is geschoeid op de enige
resterende mogelijkheid om de resultaten van
dit zeldzaam voorkomende onderzoek, waarbij
een gaaf object in zijn geheel wordt opgegraven
en kan worden geïnterpreteerd, onder de
aandacht van het publiek te brengen. Beide
opties geven in relatie tot elkaar een interes
sante mogelijkheid tot kennisname van de
bouwgeschiedenis en cultuurhistorie.
Conclusie
Het is de verdienste van het Verdrag van
Malta dat wij nu over gesystematiseerd
verworven, wetenschappelijke kennis van het
bodemarchief kunnen beschikken, voordat
dit wordt aangetast. Zonder Malta zouden
wij daar zelfs geen weet van hebben.
Het goeddeels verloren gaan van Holzkuil
mag niet als exemplarisch voor Malta
worden aangemerkt, maar is daarentegen het
directe gevolg van een belangenafweging bij
de ROB - behoud versus gebruik - die
uiteindelijk haar legitimering vindt in artikel
2.1 (Monumentenwet 1988). Rekening
houden met het gebruik, zonder daarbij aan
te geven dat de argumentatie daarvoor dient
te worden afgewogen tegen het cultuurhisto
risch argument, ondergraaft de monumen
tenwet in zijn beschermende werking.
Implementering van Malta impliceert dat
voornoemd artikel aangepast wordt en wel
zodanig dat het cultuurhistorisch argument
als dwingende factor bij belangenafweging in
de wetstekst wordt opgenomen.
De wetgever legt het primaat bij behoud;
planaanpassing vloeit dan daaruit voort.
In het verlengde van Malta is wettelijk inge
bouwde flexibiliteit in planvorming onontbeer
lijk om te voorkomen dat toekenning van
monumentenstatus wordt gefrustreerd.
Drs. J.J. Bollebakker is bestuurslid van Heemschut
en voorzitter van de Provinciale Commissie Zuid-
Holland.
Vragen van de leden Van Haersma Buma,
Aasted Madsen-van Stiphout en Sterk (allen
CDA) aan de staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen, dhr. Van Leeuwen,
over de opgegraven Romeinse villa in Kerkrade
en de wachttoren in Leidsche Rijn.
(Ingezonden 13 november 2002)
1
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de
opgegraven Romeinse villa in Kerkrade in het
blad Heemschut van oktober 2 002
2
Is het bericht waar dat deze «meest complete en
uitzonderlijk goed geconserveerde Romeinse
villa in Nederland» ten prooi dreigt te vallen aan
projectontwikkeling?
3
Is het waar dat de opgegraven restanten nog niet
zijn aangewezen als rijksmonument?
4
Is een monumentenstatus aangevraagd?
5
Bent u bereid te bevorderen dat geen onom
keerbare beslissingen ten aanzien van de
ontwikkeling van dit terrein worden genomen,
alvorens is overwogen of de villa in zijn geheel
als rijksmonument moet worden
aangewezen?
6
In hoeverre spelen in dit geval bij de eventuele
beslissing om over te gaan tot aanwijzing als
rijksmonument, andere dan cultuurhistorische
argumenten een rol, zoals bijvoorbeeld de voor
gestane projectontwikkeling op het terrein?
7
Kunt u aangeven op welke wijze de opgegraven
restanten van de Romeinse wachttoren in
Leidsche Rijn voor het nageslacht zullen blijven
bewaard?
(Ontvangen 3 december 2002)
1
2
Het klopt dat de villa wordt opgegraven
vanwege planologische ontwikkelingen.
De gemeente Kerkrade heeft in 1999 een waar
devol booronderzoek laten uitvoeren in een deel
van het plangebied. Dit deelgebied is bepaald
naar aanleiding van een melding in het archeo
logisch documentatiesysteem (ARCHIS) van de
ROB dat hier mogelijk een Romeinse villa lag.
Het booronderzoek leverde echter niet het
verwachte resultaat op. De ROB en de provincie
Limburg drongen, na bestudering van de boor-
gegevens, aan op een plangebieddekkende
archeologische inventarisatie. Deze werd echter
pas in het voorjaar van 2001 uitgevoerd en
bracht nu wel de verwachte vindplaats aan het
licht.
Aangezien de gemeente na het eerste onderzoek
in 1999 geen directe aanwijzingen had voor het
bestaan van een Romeinse villa heeft zij een
planbureau opdracht gegeven tot het ontwikke
len van een stedenbouwkundig plan op deze
locatie. Dit plan houdt rekening met en maakt
gebruik van de natuurlijke omstandigheden en
de verschillende karakteristieken van het land
schap.
Doordat de aanvullende archeologisch informa
tie pas op tafel kwam nadat het voorontwerp
reeds de inspraak was ingegaan, was het onmo
gelijk om het plan nog ingrijpend aan te passen.
Complicerende factoren waren eveneens de
door de gemeente reeds aangegane financiële
verplichtingen en het feit dat het vondstcomplex
het hart van het plangebied beslaat.
Daarbij beslaat de vindplaats niet alleen het hart
van het plangebied maar ook een groot deel
ervan: 5,2 ha van 22 ha. Dat is circa 25 procent.
Stedenbouwkundig en financieel-economisch
bleek het niet goed meer mogelijk het plan nog
ingrijpend te wijzigen.
3
4
Nee.
5
Dat is niet meer aan de orde. De beslissing tot
een opgraving is reeds genomen. Een opgraving
betekent behalve documentatie van de archeolo
gische waarden ook vernietiging van de vind
plaats. Slechts een tweetal gebouwresten van
steen kunnen nog ter plekke behouden blijven.
Vanuit het rijk wordt bijgedragen aan de kosten
van de opgraving.
6
Ten algemene geldt dat eerst en vooral cultuur
historisch overwegingen ten grondslag liggen
aan aanwijzing als rijksmonument. In het geval
van archeologische monumenten speelt mee dat
deze pas gekend en/of gewaardeerd kunnen
worden als in het kader van planontwikkeling
archeologisch vooronderzoek plaatsvindt.
In dergelijke gevallen moet altijd de afweging
worden gemaakt of het monument door plan
aanpassing in situ kan worden behouden of dat
de vindplaats wordt opgegraven. In het laatste
geval is het niet zinvol om over te gaan tot
aanwijzing als rijksmonument.
7
De gemeente Utrecht draagt er zorg voor dat de
vondsten worden geconserveerd en onder
gebracht in het gemeentelijk depot voor bodem
vondsten. Van de opgraving verschijnt een
wetenschappelijke rapportage. Voor het overige
zijn er diverse publieksgerichte producten
voorzien in verband met de voormalige
Romeinse rijksgrens (Limes) in het Leidsche-
Rijngebied.