24 Heemschut december 2003 de wetgever, die nu juist behoud beoogt van 'zaken welke van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de weten schap of hun cultuurhistorische waarde' (art. 1 .b. 1en 2en art. 1 .c.). Het cultuurhistorisch argument Wat in het antwoord van de staatssecretaris ontbreekt, is het cultuurhistorisch argument! De hiervoor genoemde belangenafweging dient niet afhankelijk gesteld te worden van de vraag of het object door planaanpassing kan worden behouden, maar van de vraag of de cultuurhistorische waarde van het object die planaanpassing noodzakelijk maakt! Gegeven het (toekomstig) wetenschappelijk belang, de zelden voorkomende gelegenheid om een gaaf object integraal op te graven, en vooral de zeld- zaamheidswaarde door compleetheid van de villa, dient de afweging te zijn: is het nadeel dat ontstaat door vernietiging van het object voor het cultuurhistorisch en wetenschappelijk belang onevenredig groter dan het nadeel dat voor het financieel-economisch en steden bouwkundig belang zou ontstaan bij niet- vernietiging? Het antwoord hierop kan kort zijn: vernietiging is onomkeerbaar, sluit toekomstig wetenschappelijk onderzoek uit en verdraagt zich niet met het in de wet genoemde algemeen belang: de cultuurhistorische waarde. Daarmee is in feite de discussie beslecht. Vernietiging van zeldzame delen van het bouwhistorisch bodemarchief maakt kennis name door latere generaties onmogelijk en is niet anders dan vernietiging van zeldzame roerende archiefstukken; dit laatste geldt immers als barbarij! Definitief onmogelijk wordt eveneens een ander, bijvoorbeeld museaal, gebruik. Cultuurhistorische waarden overschrijden de grenzen der tijd: zijn duraal en ethisch bepaald! Financieel-economische en stedenbouwkundige belangen daarentegen zijn pragmatisch en representeren slechts het moment, vergelijk P.Th. Hugenholtz in zijn wijsgerige studie Tijd en Creativiteit uit 1972. En hiermee zijn we terug bij de beoordeling. Immers, in het duister blijft op grond van welke criteria is geconcludeerd dat de hiervoor genoemde planaanpassing niet mogelijk zou zijn. En welk gewicht is daarbij toegekend aan het cultuurhistorisch argument? Behoud in situ Het rijksbeleid om archeologische monumen ten na onderzoek in situ te behouden is geschoeid op de opvatting dat het bodemar chief zo veel mogelijk intact dient te blijven voor wetenschappelijke raadpleging in latere Door vandalen gestolen: de bovenste traptrede (rechts in beeld) is tijdens de opgravings- werken ontvreemd. Hier de ingang van het badhuis gezien vanuit het oosten. Foto auteur. tijden, wanneer mogelijk nieuwe technieken en interpretatiekaders tot andere conclusies kunnen voeren. Slechts daar waar behoud niet mogelijk is of wordt geacht, wordt overgegaan tot uitgraven van het object en in depot bewaren van de verkregen resten. Maar hier gebeurt iets meer, en dat is een positieve ontwikkeling. Er zijn nu twee opties naast elkaar in bespreking. Het gesprek tussen de ROB en de gemeente Kerkrade handelt over de vraag op welke wijze de thans nog aanwezige resten van de villa (badhuis en kelder) behou den kunnen blijven. Maar beide zijn vogelvrij want zelfs voor deze bescheiden resten bestaat nog steeds geen rijks- of gemeentelijke monu mentenstatus. De gemeente denkt de kelder toegankelijk te houden en enkele dagen per jaar voor het publiek open te stellen. Dat is een loffelijk streven, maar waarom gebeurt dat niet ook met het nog interessanter badhuis? Want juist in die samenhang wordt het voor het publiek aantrekkelijk. Het in het plaveisel van de nog aan te leggen weg aanbrengen van funderingscontouren - wat wordt overwogen -

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2003 | | pagina 26