december 2003
Heemschut
23
Villa Holzkuil vanuit de lucht: een opname uit
2002 van de opgraving. De foto is links op het
noorden georiënteerd. Foto Willy H. Metz.
eigenaar (in dit geval de particuliere project
ontwikkelaar) gedragen voor respectievelijk: 1;
0,1; 0,85 en 0,25 miljoen gulden. Totaal 2,2
miljoen. Dit zijn geen geringe bedragen. De
gemeente, eigenaar van de grond, kan een
dergelijk groot bedrag - bijna even groot als de
rijksbijdrage - niet zomaar ophoesten en moet
dat noodzakelijkerwijs halen uit de prijs van de
grondverkoop. De projectontwikkelaar draagt
voor een kwart miljoen bij aan de kosten. Hij
zal dat ook alleen maar doen als dat bedrag
door hem ingecalculeerd kan worden in de
ontwikkelingskosten. Dit impliceert dat in deze
fase de feitelijke beslissing valt over het door
gaan van het project. Is dat besluit genomen
dan zijn ook de gelden voor een vervolgonder
zoek rond. Met andere woorden: het finan-
cieel-economisch en juridisch traject moet
noodzakelijkerwijs eerst worden doorlopen,
willen de middelen voor een vervolgonderzoek
beschikbaar zijn. Komt nu dat onderzoek, zoals
hier, tot verrassende resultaten, dan is verle
ning van monumentenstatus vrijwel uitgesloten
in het licht van de gedane investeringen.
De paradox
De paradox nu is dat terwijl enerzijds planont
wikkeling archeologisch onderzoek mogelijk
maakt, de financiële consequenties daarvan het
verlenen van monumentenstatus in de praktijk
vrijwel uitsluit. En precies dat is het knelpunt in
het antwoord van de staatssecretaris op vraag
zes. Immers daarin wordt gesteld dat monu
mentenstatus pas aan de orde is nadat eerst de
afweging is gemaakt of het object door plan
aanpassing in situ kan worden behouden. Is dat
niet het geval dan verdwijnt het object en is
monumentenstatus niet meer nodig. Sic! En
dat is onbegrijpelijk gelet op de bedoeling van