'...zoo groot en welgelegen...'
Kees Reinders
Groningse boerderijen
Indrukwekkend is nog steeds het Groningse boerenlandschap.
De kop-hals-romp, de kop-romp, de dwarshuizen, de Oldambtse
boerenplaatsen, de vijfbeukige schuren beheersen het landschap
als altijd. Voor hoe lang nog? Door schaalvergrotingen en ruil
verkaveling verliezen vele hun bestemming. En de instand
houding is te duur. Kan de vast beklemde meijer het tij nog
keren?
Heemschut
april 2003
'...bezoomd met boerenplaatsen, alle zoo groot en welgelegen... men moet dezelve bezocht hebben
om er zich een denkbeeld van te maken.' Jacob van Lennep, 23-6-1823.
De oorsprong van de Groningse boerderij ligt
in Drenthe, vanwaar migranten de gebint-
constructie in de 6de eeuw voor Christus
meebrachten naar de wijde kwelders aan de
Groningse noordkust. In vijfentwintig eeuwen
is er vrijwel geen verandering gekomen in deze
manier van bouwen: tot het midden van de
20ste eeuw werden in Groningen boerderijen
gebouwd, waarvan de kern wordt gevormd
door een rechthoek - dat vierkant wordt
genoemd - van gebintstellen.
Het Groningse lankhoes was een driebeukig
woon-stalhuis, met grupstallen voor de koeien
en het jongvee langs beide zijgevels en een
middendeel dat doorliep naar het woonge
deelte. De eerste boerderijen stonden op oever-
wallen, dijken en wierden, maar toen er in de
loop van de 13 de eeuw een doorlopende
zeeborg langs de noordkust tot stand kwam,
werd het verantwoord de boerderijen te
verplaatsen naar de landerijen. Teneinde ook in
de wintertijd droog te kunnen wonen, werd
eerst het bouwterrein omgracht, de uitko
mende grond diende om het erf op te hogen. In
de gracht was drinkwater voor een droge zomer
en om de stalperiode te overbruggen. Naast het
lankhoes werd dikwijls een bijschuur opgetrok
ken als bergplaats voor akkerbouwproducten.
In de loop van de 16de eeuw kwam men in
Westerlauwers Friesland op de gedachte de
dekbalkgebinten aanmerkelijk langer en zwaar
der uit te voeren, waardoor de schuur veel
breder en hoger werd. Vanaf het begin der
17de eeuw is deze bouwwijze geleidelijk in
Groningen overgenomen. Vanaf de lange
balken - platen genoemd - waarmee de gebint
stellen tot een rechthoek aan elkaar worden
gekoppeld, lopen de spanten omhoog naar de
nok en de oplangen naar beneden tot op de
zijmuren. In deze schuur ligt de deel niet langer
in het midden. Binnen de rechthoek van gebin
ten heeft men nu de tasruimte, de koestal ligt
langs één lange gevel en langs de andere
zijmuur bevindt zich de dorsdeel. Tegen de
achtergevel komt dan tussen dors- en koedeel
de paardenstal. In deze achtergevel, die hoge
muur wordt genoemd, bevinden zich traditio
neel drie korfbogig gesloten ingangen, waarvan
de sluitstenen versierd zijn met jaartallen,
initialen, een paard, koe of schaap. De boerderij
bestaat vanaf die tijd uit een binhoes, een
middelhoes en een Vriesche schuur, ook wel
kop-hals-romp boerderij genoemd.
Lutjebosch bij Usquert
De meeste Groningse boeren waren vast
beklemde meijer op hun bedrijf, hetgeen inhoudt,
dat ze eigenaar zijn van het volledige gebruiks
recht op de grond en van de daarop gestichte
Kop-hals-romp boerderij met dwarshuis te
Warfhuizen. Foto's auteur.