14
Heemschut
Goudleerkamer: schouw. van de hoofdruimte afgescheiden door een gebogen met
Foto: Marco de Nood. glas uitgevoerde scheidingswand, aangebracht ten
behoeve van klimaatregulering.
Verdiepingen: hier zijn kantoorruimten en sanitaire faci
liteiten ingebouwd. In de kamer op de eerste verdieping
van het voorhuis zijn schoorsteenmantel, spiegel en
lambrizering gehandhaafd.
Het pand is zondermeer bruikbaar geworden en dien
stig aan de nieuwe functie, maar de vraag rijst wel in
welke mate dit soort ingrepen toelaatbaar is in rijksmo
numenten. Deze vraag geldt niet voor het nieuwe trap
penhuis dat, gebouwd op de nu overdekte binnenplaats
tussen voor- en achterhuis, de vroegere situatie herstel
de: twee gescheiden onafhankelijk van elkaar staande
gevelwanden. Daarenboven betekende dit bouwtech
nisch en architectonisch een grote verbetering ten op
zichte van de bestaande verbindingsgang die later was
ingemetseld en waarvan het metselwerk tegen de raam
kozijnen was aangebracht, zodanig dat de ramen half
bedekt waren, een onmogelijke situatie. Door deze in
greep worden beide gevelwanden van voor- en achter
huis geaccentueerd en in hun oorspronkelijke functie
hersteld. Het nieuwe ontwerp voldoet aan de criteria
eigentijds en boeiend contrast.
Adviezen van de RdMz
De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RdMz)
heeft in drie brieven advies uitgebracht, respectievelijk
betreffende een andere oplossing voor de zoldertrap in
nummer 29; ten aanzien van nummer 30: de bereik
baarheid van de kelder en herplaatsing van het gecon
serveerde 18de eeuwse plafond. Alleen bij dit laatste
advies is het tot uitvoering gekomen, mede dank zij de
rapportages van restaura torpor Denss, Restauratieatelier
Limburg en dr. E.F. Koldeweij van de RdMz.
In zijn advies van 30 maart 1994 adviseert de RdMz
met betrekking tot nummer 30: 'Wel geef ik u in over
weging de huidige kelder bereikbaar te houden en het
plan hierop te laten aanpassen.' In het advies van 1 juli
1999 constateert de RdMz: 'Het is echter jammer dat,
vanwege het beladen programma aan publieksvoorzie
ningen, de oorspronkelijke woonhuisindeling in het
pand geheel verloren gaat en het pand, voor wat betreft
het interieur, als woonhuis nauwelijks meer herkenbaar
is. De monumentale waarden van het interieur zijn
echter niet zodanig dat, mede gelet op het voorgestane
gebruik, sprake is van een niet toelaatbare aantasting
van het monument.' Met betrekking tot nummer 29
wordt in overweging gegeven nog eens kritisch naar
een oplossing voor de ontsluiting van de zolderverdie
ping te zoeken, waarbij de balklaag op een minder
ingrijpende wijze wordt aangetast.'
Ten aanzien van het plan als geheel constateert de
RdMz dat 'de aanwezige monumentale waarden in rui
me mate worden gerespecteerd. In het bijzonder heeft
dit betrekking op het woonhuis Simon van Gijn.' Het
advies ten aanzien van het plan luidt dan ook: positief.
Dit aldus gemotiveerde advies verdient alle waardering
maar wat is nu het effect hiervan geweest? Noch voor
de weggetekende kelderingang, noch voor de geprojec
teerde zoldertrap in het museum - waarbij maar liefst
vijf balken zijn doorgezaagd, afgevoerd en van een
raveling voorzien - worden andere oplossingen gevon
den. Het advies heeft duidelijk de essentie ingecalcu
leerd - het museumpand te ontzien - en houdt daar
met evenzovele woorden ook rekening mee. Wel lezen
we: 'jammer'. En dat is het ook.
Voor de nieuwe monumentenwet
Ook nu zien we, dat de adviezen van de minister, lees
de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, vrijblijvend
zijn. Men mag deze opvolgen, maar moet niet. Dat kan
niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn bij de
totstandkoming van de Monumentenwet 1988. Want
dat zou immers impliceren dat de output van een heel
instituut met topkennis, op gedecentraliseerd échelon,
waar die kennis op dat niveau fysiek niet aanwezig kan
zijn, genegeerd kan worden. Het valt niet te begrijpen
hoe dit valt te rijmen met de intentie om nu juist die
topkennis aan te wenden als onderbouwing en waarde
stelling ten behoeve van bescherming.
april 2002