april 2002 Heemschut gelegd, begrippen nader gedefinieerd en een complex van richtlijnen wordt gegeven. De Rijkscommissie plaatst ondermeer restauratie opvattingen in een internationaal kader en huldigt de opvatting, dat de beste wijze van restaureren conserverend herstel is. Over plan beoordeling - toen nog de bevoegdheid van de RdMz - stelt de commissie: een veelzijdige beoordeling van toelaatbaarheid van ingrepen is van algemeen belang.' Dit is nu juist actueel, omdat de RdMz niet meer de bevoegdheid heeft niet-toelaatbare ingrepen te verhinderen. Deze nota en het daarin geconcipieerde restau ra tiesta tuut heeft geen verder vervolg gekre gen. Mr. G. W. van Herwaarden - secretaris van de Monumentenraad van 1987 tot eind 1995 - noemt de nota uit 1982 een gedegen en belang rijk stuk en vermeldt in het jaarboek Monu mentenzorg 1997: 'Het stuk kreeg helaas niet de aandacht die het verdiende.' Een mooi understatement, maar een treurig lot! Al deze documenten bevatten, wat men zou kunnen noemen, uitgangspunten, beginselen en voorschriften bij restauratie. Daarmee is de problematiek niet opgelost, steeds opnieuw steekt de discussie over de toelaatbaarheid van ingrepen de kop op, en met reden. Actuele aandacht voor restauratiebeginselen is onont koombaar, want inzichten veranderen, en niet altijd ten kwade! Ligt hier niet opnieuw een taak voor de Koninklijke Nederlandsche Oudheidkundige Bond, ditmaal voor com missie III? Behoud gaat vóór vernieuwing Bij afwegingen die worden gemaakt bij restau ratie van monumenten speelt altijd de vraag welk herstel nu precies oudheidkundig rele vant, architectonisch wenselijk, bouwkundig noodzakelijk en economisch onvermijdelijk is. Dat is nog al wat, want die afwegingen vallen in hun onderlinge samenhang onder het caout- chouc-begrip 'maatschappelijk kader'. Denslagen erkent in zijn dissertatie de werke lijkheid van het spanningsveld - documentaire waarde versus functieaanpassing - waar de commissie-1947 mee worstelde, doch stelt de vraag:maar wat had het maatschappelijk kader met het restauratievraagstuk te maken?' en noemt de commissie een dwaallicht. Tot de essentie van het restauratievraagstuk behoort de ethische vraag: mag men de authen ticiteit en integriteit van een bouwwerk aan tasten, en zo ja wanneer en onder welke voor waarden. Die vraag is vrijwel niet in zijn algemeenheid te beantwoorden, het antwoord dient namelijk te luiden: neen! Dimensies als wordingsgeschiedenis, schoonheidsopvattin gen en historiciteit kan een samenleving niet missen. Bij restauratie gelden a fortiori voor noemde Grondbeginselen met als kernbegrip: Behoud gaat vóór vernieuwing. Vernieuwing is alleen dan geoorloofd, waar zij terwille van het voortbestaan van het bouwwerk onvermijdelijk is (art. 17). In geval van onvermijdelijk herstel geldt het primaat van de oorspronkelijk bouw kunstige schoonheid (art. 8), waaraan herin- neringswaarde volgens de commissie van ondergeschikt belang is (art. 4) terwijl oudheid kundige waarde het onveranderd behoud van het bouwwerk als kennisbron vereist (art 3). Herinneringswaarde en schoonheidsbeleving Het lijkt mij te beperkt om de authenticiteit van een bouwwerk uitsluitend te benoemen als het origineel bedoelde ontwerp van de bouwmees ter. Nog geheel daargelaten de vraag of dat al dan niet bekend is. Afhankelijk van het stand punt van waaruit men dit bekijkt, is de wor dingsgeschiedenis van een pand tenminste even authentiek. Nu, bijna een eeuw later weten we door de menswetenschappen ook wel iets meer te zeggen over het belang van een samenleving bij de, door de commissie 1917 zo onderschatte herinneringswaarde. Een essentieel aspect hiervan is wordingsgeschiedenis, essentieel omdat dit mensen een plaats geeft in de geschiedenis en een plaats in de sociale context daarvan. Die werking is onbetwist en ondergaat een ieder die door een straat met historische bebouwing loopt. Het belang van herinne ringswaarde is derhalve evident. Er is nog een aspect want naast de architectonische schoon heid als artefact heeft de beleving daarvan ook een andere functie: mensen gaan zich hechten aan hun fysieke omgeving en zich er mee iden tificeren. De bevrediging van de behoefte aan hechting behoedt mensen voor vervreemding van de werkelijkheid. Architectonische opgaaf Bij de evaluatie van 'de grondbeginselen' in 1947 is door de gelijknamige KNOB-commis- sie (1947, rapport 1953) ondermeer het primaat van de architectonische vrijheid gesteld, ook en vooral samenhangend met een andere gebruiksopvatting. Daarop valt een en ander af te dingen. Dat gebouwen de functie verliezen waar zij ooit voor gebouwd zijn, is een even oud verschijnsel als de bouwkunde zelf. Dat die gebouwen aangepast worden aan andere gebruikseisen is evenzeer evident. De architec tonische vrijheid wordt bepaald door het antwoord op de vraag: in welke mate is dat toelaatbaar? Het charter van Venetië biedt hier, evenals 'de Grondbeginselen' bruikbare toetsingsmogelijkheden. Uitgangspunt is ondermeer dat instandhouding en herstel van de monumenten niet alleen het veilig stellen van het kunstwerk beoogt, maar ook die van het historisch document (art.3). Met betrekking tot het gebruik ter bevordering van de instand houding van het monument noemt artikel 5 de wenselijkheid deze een maatschappelijk nuttige bestemming te geven, echter zonder dat deze de indeling of de aankleding der gebouwen mag aantasten. Slechts binnen deze grenzen mag men een aanpassing aan de moderne gebruiks eisen overwegen en toestaan! Toevoegingen kunnen slechts worden toegela ten voorzover zij het gebouw wat betreft zijn belangrijke gedeelten, zijn traditionele om geving, ongemoeid laten en compositie en verhouding ten opzichte van de omgeving niet scheeffrekken (art. 13). Is er sprake van toevoegingen die voldoen aan dit criterium dan treedt een ander aspect van architectonische vrijheid in werking, namelijk het maken van een ontwerp dat een boeiend en evenwichtig contrast vormt met het bestaande. De opgaaf van Heemschut Tot zover enkele toetsingscriteria, die een rol spelen bij de beoordeling naar de toelaatbaar heid van ingrepen. We dienen daarbij wel te bedenken dat niet alles in regels is te vangen. Het gaat om de door Temminck Groll steeds uitgedragen grondhouding: 'respect voor het werk van vroegere generaties.' Valt die beoor deling ten nadele van het bouwwerk en/of zijn omgeving uit dan is het zaak dat Heemschut dat ook signaleert en wel zo luid en duidelijk mogelijk. Publiceren is dan noodzaak, wil Heemschut zijn missie effectief uitdragen en als beschermingsorganisatie ook naar de overheid toe een overtuigende plaats innemen. Steeds opnieuw ontoelaatbare ingrepen openlijk aan de kaak stellen, bestrijden en de argumentatie bij voorkeur in opiniërende artikelen uitdragen, dat mist zijn effect op den duur niet. Heemschut let op uw Saeck, Frappez, frappez toujours! Drs.J.J. Bollebakker is bestuurslid van Heemschut voorzitter van de provinciale commissie Zuid- Hollaitd en lid van de redactieraad. Literatuur Denslagen, W.F., Omstreden herstel. Kritiek op het. restaureren van monumenten. Ken thema uit de architectuurgeschiedenis van Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland (1779-1953). 's-Gravenhage 1987. pp 203-207. (Academisch proefschrift) Heemschut, jrg. 59, nr.1 1982. pp 10-14. Heemschut reactie op 'Kritiekennota'. Samenvatting brief dd 9 oktober 1981, kenmerk PW/JB/b aan de staatssecretaris van CRM. Herwaarden, G.W. van, 'Onafhankelijk, kritisch en deskundig. Een halve eeuw advisering over het (rijks)monumentenbeleid.' In dienst van het erfgoed. Jaarboek voor de Monumentenzorg 1997. pp 59-76. Zwolle 1997. p. 67. Kalf, J., Grondbeginselen en voorschriften voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouwwerken. Leiden 1917. Uitgave: Nederlandsche Oudheidkundige Bond. Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. Restauratienota 1982. Zeist 1982. Gepubliceerd in het Jaarboek Monumentenraad 1984. Lips, C.J.P., Wandelingen door Oud-Dordrecht. Zaltbommel 1974. p 226. 9

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2002 | | pagina 11