Heemschut 13 alleen de materiaalkleur maar ook het techni sche en kunstzinnige vernuft van de ambachts lieden, dat zijn neerslag vond in de wijze waarop de natuursteen was bewerkt en de baksteen was gemetseld, moesten er van af te lezen zijn. Niet alle gebouwen hebben de verf kwast en de 'rij' kunnen weerstaan en werden na verloop van tijd geschilderd en gepleisterd. Omdat men met de mode van zijn tijd mee wilde. Zo zijn er in de loop van de tijd heel wat keurige bakstenen gevels achter een pleister laag verdwenen, omdat de gevels ernstig waren vervuild of omdat men het door verbouwingen ontstane storende lapwerk van het metselwerk wilde verdoezelen. Bij kleurreconstructie dreigt dan soms het gevaar dat de oorspronkelijke kleur in het eerste verfsysteem, wel of niet eerst op een pleisterlaag aangebracht, wordt gezocht, terwijl juist naar het daaronder gelegen bouw materiaal gekeken moet worden. Misverstand IV Kleuren kiezen is een kwestie van persoonlijke smaak. Daarom, is het kiezen van kleur in de histo rische architectuur een vrijblijvende aangelegen heid. Er zijn gevels die van meet af aan wel werden gepleisterd en geverfd. Deze afwerkingslagen bevatten meestal (bouw)materiaalkleuren omdat men bepaalde houtsoorten, natuur- en bakstenen wilde imiteren. De kleurkeuze is hier geenszins vrijblijvend maar gebonden aan het bouwmateriaal dat men wilde nabootsen. De keuze was ook onderhevig aan modetrends en de beschikbaarheid van het materiaal. Zand steen is niet alleen crèmekleurig maar komt in een heel scala aan kleuren voor, afhankelijk van het ijzergehalte variërend van crème tot oker geel, okerbruin en rosebruin. Zo ziet men rode zandsteen, voor zover bekend tot de 16de eeuw toegepast, weer in de 19de- en 20ste-eeuwse architectuur opduiken. Voor de architectuur geschiedenis is het veel interessanter gehele kleurontwikkelingen in beeld te brengen dan alleen de speurtocht naar die ene veronder stelde oorspronkelijke kleur in het onderste verfsysteem. Het nabootsen van de oppervlak testructuur was essentieel om een imitatie te doen slagen. Pleisterwerk werd dan van een blokpatroon voorzien en de verf werd gezand en gekamd om natuurstenen na te bootsen. Voor het imiteren van metselwerk werden dunne stoot- en lintvoegen aangebracht. Tegenwoordig laat men bij reconstructie het imiteren van baksteenmetselwerk vaak achter wege. Het nabootsen van voegen wordt naar verluid al snel een Anton Piek-plaatje. Materiaalimitatie is ook bij jongere monumen ten geen vreemd verschijnsel. De gevels en de verticale wanden van de voormalige bioscoop zaal van de Cineac in Amsterdam uit 1934, een bijzondere ruimte gevormd door een staalskelet bekleed met een huid van staalplaat in de vorm van een fragiele eierschaal, werden volgens een van de eerste bezoekers, professor ingenieur Watjes, in een grijze metaalkleur geschilderd.' Vermoedelijk om het ijle karakter van de archi tectuur te benadrukken en het materiaal te imiteren dat de nieuwe constructietechnieken mogelijk had gemaakt. Indien de zaalwanden en de gevels van het gebouw baksteenrood waren gesausd, dan had de materie zijn licht voetige karakter verloren, zoals nog het geval was in de traditionele architectuur. Daaraan had architect J. Duiker, die zijn bioscoopzaal omschreef als - een functionerend organisme vergelijkbaar met de techniek van de vliegmachine, zich juist aan willen ontworstelen.2 Architecten van het Nieuwe Bouwen, die in de gladde oppervlakken van betonmuren nieuwe ontwerpmogelijkheden zagen, voorzagen de uit bakstenen opgetrokken gebouwen van glad gestreken pleisterlagen waardoor de indruk van betonarchitectuur wordt gewekt, zoals onder meer te zien is bij het Rietveld-Schröderhuis van architect G. Rietveld. Imitaties treft men niet alleen bij eenvoudige historische burgerwoningen aan. Dat blijkt wel uit een verslag van een wandelaar over het paviljoen Welgelegen in 1789: 'Voorts is het geheele gebouw, dat in alle deelen deszelfs aanlegger eere aandoet, en zijnen naam vereeu wigen zal, uit gebakkene steen opgemetseld en met kalk gepleisterd, waardoor 't het aanzien heeft, alsof het uit witten steen uitgehouwen ware: met één woord, dit lusthuis kan met recht een paleis genoemd worden 3 In 1883 deed zich een merkwaardige fenomeen voor. Het paviljoen werd grotendeels van zijn pleisterlagen ontdaan, conform de orthodoxe leer die een reactie was op de imitatie-woede. Eerlijke historische bouwmaterialen mocht men niet verloochenen door deze te verstoppen achter pleister- en verflagen. Dit gebeurde op verzoek van een referendaris van de Rijks gebouwendienst, Victor de Stuers, auteur van het vermaarde Gidsartikel Holland op zijn smalst uit 1873, waarin hij zich nota bene beklaagde over de algemeen heersende desinteresse voor monumenten. Een verontwaardigde Haarlemmer schreef in 1883: 'Thans wordt het [gebouw] van rijkswege ten enenmale bedor ven. Men gaat het van zijn oorspronkelijke cement ontdoen, om toe te geven aan de baksteenmanie in quasi oud-Hollandschen trant, die tegenwoordig alles op die wijs wil uitvoeren. Het paviljoen is bedacht en ontwor pen in zoodaanige vormen die geen baksteen toelaten, maar hetzij natuurlijken, hetzij bekleeden steen vereischen. De verlichtingsbo- gen [ontlastingsbogen boven de vensters] bestemd om onder het pleister verborgen te blijven, hinderen thans op schreeuwende wijze. De muur is niet in geregeld verband gemetseld, zodat de onregelmatige voegen storend te voorschijn komen.'4 Mogelijk had De Stuers de oorspronkelijke bedoeling van de pleisterlaag niet begrepen. Deze was in zijn tijd ook al door nieuw pleister vervangen en in een grijze hardsteenkleur geschilderd. Dat de bouwheer Henry Hope bewust de bakstenen wilde verhullen, niet om het witte pleister van plattelandswoningen na te bootsen maar eerder om exotisch wit marmer na te bootsen, wist De Stuers kennelijk niet, hoewel de conservator Gonnet, die het nade rende onheil poogde af te wenden en fluks nog oude afbeeldingen bestudeerde, hem in allerijl een brief stuurde met daarin een mededeling in een quasi S.O.S. trant: Hoog Welgeboren Heer! Gekleurde gravure van L. Overbeek, 1793. Gezicht op den voorgevel: wit. Sindsdien staat het paviljoen er halfslachtig bij. Alleen de hoofdgevel behield zijn pleisterlaag. Conclusie Onderzoek naar kleurige afwerkingslagen levert, zo blijkt, niet altijd voldoende gegevens op om tot een betrouwbare reconstructie van de oorspronkelijke kleurstelling te kunnen overgaan. In die gevallen zou het beter zijn te spreken van kleurhypothese of kleur interpretatie. Daarmee voorkomt men - onbedoelde - geschiedsvervalsing en ook toeschouwers worden dan niet op het verkeerde been gezet. Hoewel we ons tegenwoordig kunnen verheu gen in een grote (hernieuwde) belangstelling voor verfkleur, mag de betekenis van materiaal- kleuren en van oppervlaktestructuren niet worden veronachtzaamd. Deze kunnen bewust zijn aangewend om het architectonisch vorm- concept te ondersteunen en te verfraaien en zijn dus niet bedoeld om onder een verf- of pleisterlaag te verdwijnen. Drs. O. van der Klooster ia architectuurhistorica en adviseur kleur en materiaal. Noten 1 J. Wattjes,J., Het bouwbedrijf, nr. 3, 193 J 2 Duiker, J. Een gebeurtenis, Handelsblad-Cineac, 2 november 1934 3 De maandelijkscheMercurius, 1789 4 De Nederlandsche Spectator, 6 oktober 1883 Bronnen Klooster, van der. O., Onderzoeksrapporten: Cineac, Bijbels Museum, paviljoen Welgelegen en de Catharijnebrug. Roy van Zuydewijn. de. N., 'Een huis met een geschiedenis, Het Provinciehuis in Haarlem', jaerboek Haerlem, 1975. Archief Kroondomeinen, Algemeen Rijksarchief, Den Haag. Archief van Wïlhelmina van Pruisen, Koninklijk Huisarchief, Den Haag. ArchiefProvinciaal Bestuur, Rijkarchief, Noord- Holland. augustus 2001

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2001 | | pagina 15