Te veel op te klein oppervlak
Leidse Aalmarktplan
Leo van der Meule
Heemschut Zuid-Holland is alweer bijna twee jaar bezig met de
gang van zaken rond het Aalmarktgebied in de Leidse binnenstad.
Het op zich begrijpelijke en ook door Heemschut gewaardeerde
streven van de gemeente om een betrekkelijk onaanzienlijk stuk
binnenstad nieuw leven in te blazen dreigt zijn doel voorbij te
schieten als gekozen wordt voor meer van hetzelfde en minder
wordt uitgegaan van karakteristiek Leidse mogelijkheden.
42
Heemschut
april 2001
Al weer meer dan twee jaar geleden nam de
Leidse gemeenteraad een principebesluit,
waarin de knoop werd doorgehakt om het
ontoegankelijke, deels verloederde gebied
tussen de Aalmarkt - in feite de zuidelijke
Rijnoever - en de Breestraat, oorspronkelijk de
zuidelijke Rijndijk, een opknapbeurt te geven.
Op zich was daar niets mis mee, want stilstand
is achteruitgang en dat geldt zeker ook voor dit
soort gebieden in oude binnensteden. Maar het
venijn zat hem in het tweede onderdeel van het
besluit waarmee de raad zich voorstander
verklaarde van een overtrokken ambitie-niveau,
dat tot op de dag van vandaag de gemeentelijke
aanpak binnen dit gebied bepaalt.
Te veel wensen
Er zijn sterke overeenkomsten met de gang van
zaken rond het voormalig Enschedé-terrein in
de Haarlemse binnenstad, het project 'De
Appelaar'. Kort samengevat: veel te veel eisen
voor een veel te klein oppervlak. Er moeten
winkels bij, maar ook woningen, een parkeer
garage en bioscopen. Als eerste wordt aan een
projectontwikkelaar opdracht gegeven een
drietal voorstellen te doen. Hierbij wordt wel
als een van de randvoorwaarden aangegeven
dat tenminste de rijksmonumenten gevrijwaard
moeten blijven van aantasting of sloop. Ook
Heemschut ontvangt de plannen en heeft
meteen bedenkingen. Vier leden van de
commissie Zuid-Holland buigen zich over de
zaak en concluderen als eerste dat een echte
keuzemogelijkheid tussen verschillende visies
op de herontwikkeling voor raad, bevolking en
direct betrokkenen ontbreekt. Alle drie de
varianten blijken slechts gebaseerd op het
vergroten van het winkelaanbod, de parkeer-
mogelijkheid voor auto's enzovoort. De Leidse
binnenstad ondervindt inderdaad in zijn geheel
concurrentie van allerlei grotere en kleinere
winkelcentra, stadsharten, koopgoten en wat
dies meer zij in de nabije en meer veraf gelegen
omgeving. Alphen aan den Rijn, Zoetermeer,
Leidschendam maar zelfs Haarlem en Den
Haag worden als vissers in dezelfde vijver
ervaren. Op de vraag of dan het inweven van
nog meer grootschalige functies en gebouwen
de remedie is voor dit gebied en deze binnen
stad als geheel wordt van meet af aan niet inge
gaan, want... het ambitieniveau.
In ieder geval is voor Heemschut vanuit eigen
historisch-stedenbouwkundig onderzoek
komen vast te staan dat eerder geïntroduceerde
grootschalige functies (Stadsgehoorzaal en
Vroom en Dreesmann) naast een stevig grond-
beslag ook al problemen opleveren op het punt
van verkeers- en parkeerdruk en bevoorrading.
Het vermogen van dit toch al bescheiden
gebied om al die functies en gebouwen op te
nemen, lijkt tot het uiterste opgerekt.
Te grootschalig
De gemeente heeft aangegeven het vreemd te
vinden dat tegenstanders zo in hun maag zitten
met die grootschaligheid. Wat is daar nu mis
mee? De kerken en gasthuizen en het stadhuis
zelfwaren in het middeleeuwse Leiden toch ook
grote gebouwen? Een op zich juiste gevolg
trekking maar het gaat hier wel om gebouwen
die van meet af aan opgenomen waren in het
stedelijk weefsel, ze werden door de stadsrooij-
meester ingepland. In het geval van het gebied
tussen Rijn/Aalmarkt, Maarsmansteeg,
Breestraat en Vrouwensteeg gaat het om
binnenwaarts als open bedoelde bouwblokken,
die steeds verder dichtslibben en nu hun laatste
open vierkante meters moeten prijsgeven. Is
dat verstandig? Wat heeft dat bijvoorbeeld
voor invloed op de woonkwaliteit van de
(woonhuis)monumenten? Bovendien, de nu
door het Leidse gemeentebestuur gekozen weg
van groot, groter, grootst en vooral nog voller
mag profijtelijk zijn voor de projectontwikke
laars), zij is ook erg conventioneel en voorspel
baar. Moet Leiden zich nu werkelijk onder
scheiden met dit soort buitenwijk-gebaren in
het hart van de stad? Vraagt dit gebied niet om
een veel subtielere benadering? Er ligt inmid
dels een dik bouwhistorisch rapport, maar
voorkomen moet worden dat dit aanleiding
geeft tot een discussie over een korbeeltje hier
en een kapspant daar. Het meest kwetsbare,
meest vooraanstaande en tegelijkertijd meest
ongrijpbare monument is gelegen in het gelei
delijke ontwikkelingsproces dat deze locatie
gedurende zeven eeuwen heeft doorgemaakt.
Dat proces veroorzaakt verscheidenheid
binnen een zekere eenheid van schaal en ver
houdingen; afwisseling en toch rust en even
wicht. De positieve uitkomsten van dat proces
zijn overal in Leiden waarneembaar. Daar waar
de gemeente de schaal van eigentijdse toevoe
gingen bewaakt, stellen die zich ook neutraal
op en verrijken zij op plaatsen waar alles meezit
de oude stad.
Door de wens in één klap grote bouwvolumes
te verwezenlijken en een aantal nieuwe functies
zoals bioscopen en een parkeergarage, in het
gebied onder te brengen komt juist die geleide
lijkheid van het ontwikkelingsproces in het
gedrang.
Economisch verantwoord?
Het gaat dan meteen ook om grote investerin
gen die weer om grote opbrengsten vragen. Er
worden dan inderdaad hoge ambities verwe
zenlijkt, maar of de hooggespannnen verwach
tingen ook zullen worden waargemaakt moeten
we maar afwachten. Immers ook andere
gemeenten zitten niet stil. Bovendien wordt
door sommige tegenstanders van de huidige
plannen gewezen op de mogelijk nadelige
werking van dit plan op de overige winkels van
de stad, met name de kleinere wijkwinkelcentra
aan de rand. Het economisch slagveld is
bloedig, de vechtmarkt eist dagelijks zijn
slachtoffers van groot tot klein. Als de ontwik
keling in het Aalmarktgebied ten koste gaat van
een hele reeks andere middenstanders schiet de
stad in dat opzicht in ieder geval weinig op.
Heemschut stelt zich in ieder geval op het
standpunt dat zorg voor het cultureel erfgoed
zeker niet op gespannen voet hoeft te staan met
een gezonde economische ontwikkeling van het
gebied. Integendeel, de (cultuur)historische
belevingswaarde van de binnenstad mag juist
ook in economisch opzicht de sterkste troef
heten. De gemeente zelf gaf daarom nog in het
structuurplan Boomgaard van kennis uit 1995