12 Heemschut rieurs, heel begrijpelijk. Het betekent wel, dat volledig ongeschonden en stijlzijvere interieurs inmiddels tot de zeer grote zeldzaamheden zijn gaan behoren. Koldeweij heeft sinds zijn indiensttreden bij de Rijksdienstvoor de Monumentenzorg inderdaad met zorg, maar ook met verbazing moeten vaststellen dat we misschien nog maar tien oorspronkelijke 17 de- eeuwse interieurs over hebben! Terwijl toch in die tijd - denken we alleen al aan de gigantische nieuwbouw- operatie die de aanleg van de Amsterdamse grachten gordel tussen ongeveer 1600 en 1675 was - tienduizen den binnenhuizen ontworpen en verwezenlijkt moeten zijn. In museale collecties komen we af en toe nog onderde len tegen, een bedsteewand hier, een tegeltableau of complete schouw daar. We kennen natuurlijk ook alle maal de interieurs op de schilderijen van Vermeer, De Hoogh en al die andere meesters van licht en ruimte. In de onlangs gereed gekomen serie, gewijd aan het Nederlandse woonhuis komen we naast de ontwikke ling van de gevelarchitectuur ook het nodige te weten over het binnenhuis. Er zijn inmiddels afzonderlijke studies over behang, tegels en goudleer, om maar eens wat losse onderdelen te noemen, maar het algemene overzicht ontbreekt nog steeds. Het schrijven van zo'n standaardwerk legt dan ook meteen de gaten in onze kennis bloot, een bijkomend winstpunt van het streven naar een dergelijke uitgave. Oudste parketvloer bijna in de container Een betrekkelijk onderbelicht element is bijvoorbeeld de vloer door de eeuwen heen. In dit kader vertelt Eloy Koldeweij over de overredingskracht die nodig was om de oudste parketvloer van Nederland, toch zo'n kleine driehonderd jaar oud, te redden van een roemloos einde in de afvalcontainer van de aannemer. Nog onlangs hebben lezers van Heemschut kunnen lezen hoe een schoorsteenstuk met daarop afgebeeld een beren jacht - uit het huis 'De Onbeschaamde' in Dordrecht - uiteindelijk in Amerika terecht komt, waarbij het maar de vraag is of de nieuwe eigenaar het weer boven de open haard heeft gehangen of bijvoorbeeld boven zijn bed. In een eigen bijdrage van Koldeweij aan het Jaarboek van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg 1998 belicht hij het op drift raken van interieuronderdelen, binnen Nederland maar zeker ook als exportartikel naar het buitenland. Hij raadt de lezer, die hier meer over wil weten, aan eens rond te neuzen in de veiling catalogi van voor de Tweede Wereldoorlog van de grote veilinghuizen, o.a. Frederik Muller en De Roos te Amsterdam en A. Mak in Dordrecht. Hij houdt zich in deze bijdrage voornamelijk bezig met interieuronder delen van grote en rijk ingerichte adellijke huizen, die veelal op het platteland zijn gelegen. Maar wat hij over deze in aantal beperkte groep huizen meedeelt, zal toch zeker ook gelden voor tenminste de mooiste onderde len uit vooraanstaande stadshuizen en bijvoorbeeld ook historische boerderijen. Hoeveel mensen zullen weten dat een van de mooie plafonds uit het huis van Constantijn Huygens op het Plein in Den Haag is herplaatst in het voormalige ministerie van Justitie op de hoek van datzelfde Plein en de Lange Poten? Ook de eerste generatie architecten na de oorlog heeft bij tijd en wijle dankbaar geput uit de voorraad losse onderdelen bij het herinrichten van huizen in het kader van restauraties in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw. Menige schouw kwam in een totaal ander vertrek en vaak zelfs in een heel ander huis terecht; hetzelfde geldt voor deuren, trappen, plavuizen, haardplaten en tegeltableaus. Overigens is dit geen verschijnsel uit de 20ste eeuw, en dan nog de tweede helft daarvan, alleen. De grote, 17de-eeuwse schouw in de dijkgraafskamer van het Rijnlandshuis aan de Leidse Breestraat belandde daar al in de negentiende eeuw vanuit de voormalige eetzaal in datzelfde complex. De onderzoekers en adviseurs van de Rijksdienst horen tijdens hun werk persoonlijke smaak en voorkeuren zo veel mogelijk buitenspel te houden, maar desgevraagd deelt Eloy Koldeweij mee zelf erg onder de indruk te zijn van het interieur van de pastorie van de Heilige Landstichting bij Groesbeek/Nijmegen. Eerlijkheids halve voegt hij er in één adem aan toe dat hij nog niet zo zeker weet of hij er zelf ook wel zo graag in zou willen wonen. Commentaar auteur Het interieur ligt gevoelig. Ten aanzien van monu mentenzorg in algemene zin valt al op te merken dat er steeds een zekere spanning is tussen het algemene belang dat monumenten vertegenwoordigen vanwege hun zeldzaamheid, schoonheid of waarde voor de geschiedenis en het privé belang van de eigenaar, voor interieurs geldt dat nog veel sterker. Wie zijn toekom stige woonstee volledig naar zijn hand wil zetten, doet er goed aan een lege kavel te kopen en daar in samen werking met een goede architect zijn woondroom te verwezenlijken. Wie in een monument wil wonen, zal echter naast het benodigde geld en geduld ook over een zeker aanpas singsvermogen dienen te beschikken. Een eeuwenoud huis laat zich niet eindeloos aanpassen en herinrichten zonder datgene te verliezen waarom men het in eerste instantie juist had aangeschaft: de historische uitstra ling en belevingswaarde. Voldoende geïsoleerde wanden, dubbel glas, moderne keukenapparatuur en een goede verwarmingsinstallatie kan men nog wel aanbrengen zonder het historische interieur al te veel geweld aan te doen. Anders wordt het wanneer men een lift wil, airconditioning en vloerverwarming. Dat kan gewoon niet altijd, hoe inventief de aangetrokken architect ook met deze wensen om probeert te gaan. De echte monumentenliefhebber doet dan een stapje terug: kleedt zich bij felle koude wat warmer, zet bij grote zomerhitte een raam open of neemt toch maar de trap. februari 2001

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2001 | | pagina 14