De meest Hollandse huizen Leo van der Meule Het Delflandhuis te Maassluis en het Noorderpolderhuis te Schermerhorn Koopmanshuizen, edelmanswoningen en boerderijen komen overal voor, maar de gemeenlandshuizen zijn een bij uitstek Hollands verschijnsel te noemen. Wisten we de ene na de andere vreemde overheerser uiteindelijk weer buiten de landsgrenzen te krijgen, het water was en bleef een voortdurende dreiging. De strijd tegen het immer wassende water kreeg bestuurlijk en technisch vorm vanuit de door waterschappen gebouwde gemeenlandshuizen. Heemschut 25 Zeker in de ogen van buitenlanders is de eeuwenlange strijd tegen het water de rode draad in de geschiedenis van ons land. Het meest overheersende onderdeel van ons ver leden dat niet alleen het gezicht van grote stukken Nederland, maar volgens sommigen zelfs onze volksaard heeft medebepaald. In de gemeenlandshuizen vergaderden de afge vaardigden van de ingelanden, de grondeigena ren binnen de polders en droogmakerijen, de heemraden en hoge heemraden voorgezeten door hun dijkgraaf. Koopmanshuizen, edel manswoningen en boerderijen komen overal voor maar de waterschapshuizen zijn bij uitstek een Hollands verschijnsel te noemen. Voor zover het bewaard gebleven archiefmate riaal dat toelaat kunnen we (veronder)stellen dat praktisch tot in de 16de eeuw de meeste waterschappen een betrekkelijk gering aantal bestuurders en ambtenaren hadden. Ook de door de waterschappen gevoerde administratie en door hen opgebouwde archieven waren nog steeds bescheiden van omvang. In veel gevallen was het bestuur dan ook zwervend; men verga derde nu eens hier dan weer eens daar, soms bij een hoofdingeland of hoogheemraad in diens eigen boerderij of hofstede. Men kon zo meteen allerlei inspecties uitvoeren. Vaak was er ook een of andere band met een stadsbestuur en verbleef de kist met archiefstukken op het stadhuis van een vooraanstaande plaats binnen het waterschap. Na de Spaanse overheersing schijnt het met dat logeren en tijdelijk onderdak voor dijkgraaf en hoogheemraden gedaan te zijn. Veel water schappen verwerven in de 17de eeuw een huis dat ze laten verbouwen en aanpassen aan hun speciale behoeften of ze laten een heel nieuw huis bouwen. Die laatste categorie lijkt overi gens sterk in de minderheid: Rijnland liet zijn prachtige buitenhuis bouwen bij Halfweg, nu onderdeel van een suikerfabriek en Delfland bouwde een geheel nieuw huis op de dijk in het hart van Maassluis. Veel vaker kwam het eerste voor, een bestaand burgerwoonhuis werd met een ingrijpende verbouwing geschikt gemaakt als onderkomen en vergaderplaats voor dijk graaf en hoogheemraden. Een prachtig voor beeld hiervan staat al weer ruim 250 jaar aan de Molendijk in Schermerhorn: het Noorder polderhuis van het waterschap het Lange Rond. Over polders en droogmakerijen Het kan geen kwaad in kort bestek het verschil tussen een gewone polder en een droogmakerij uit de doeken te doen. De polders hebben in feite de oudste papieren. Reeds in de 10de en 11de eeuw gingen de bewoners van westelijk Nederland met schop en kruiwagen het metershoge, drijfnatte veenpakket in om dit door het graven van geulen te ontwateren en zo voor landbouw geschikt te maken. Het hoogge legen veen, dat tot dan altijd had kunnen afwa teren naar zee begon aan een gestaag dalings proces door inklinking en oxydatie (droog veen gaat een verbinding aan met de lucht en verdampt als het ware). Al spoedig moesten dijken worden aangelegd om het hogere buitenwater te keren en kon er nog slechts met eb via uitwateringssluizen geloosd worden. In de derde fase van de pol derontginning was de bodem zo ver gedaald dat er gemalen aan te pas moesten komen om het water zelfs bij eb nog kwijt te kunnen raken. Eerst waren dat kleine wind- en rosmolens, heel primitief in de 14de en 15de eeuw, maar gedurende de 16de eeuw werden deze werktuigen vervolmaakt tot datgene wat nu nog voor vriend en vreemdeling het meest karakteristieke onderdeel van ons monumentenbestand is: de Hollandse windmo len. Delfland is bij uitstek een voorbeeld van zo'n oud ontginningsgebied dat deze ontwikke ling doorlopen heeft. De voor die tijd volmaakte, hypermoderne en krachtige windmolens maakten in de 17de eeuw juist het droogmalen van de grote, door turfwinning in de middeleeuwen onstane veen- plassen mogelijk. Hier was geen sprake van overlevingsdrang of zucht naar uitbreiding van kleine keuterboertjes. In dit geval ging het om grote speculatie-projecten, een beleggingsmo gelijkheid en het gewin voor de rijkgeworden kooplieden uit Amsterdam, Haarlem, Hoorn en andere florerende handelssteden. Ze konden geen koe melken en hadden al blaren op hun handen voordat ze maar één spa hadden aange raakt. Nee, ze lieten liever in hun investerings gebied een buitenhuis neerzetten en zagen in iedere voorbijsjokkende dikbil hooguit een paar procent meer rendement. Het waren pacht boeren die in deze droogmakerijen het werk verrichtten. Overigens hadden ook die het dikwijls helemaal niet slecht: de vele fraaie stolphoeven in de Noordhollandse droogmake rijen getuigen daar nog van. Een klassiek voor beeld van een droogmakerij is natuurlijk de Schermer. Het Delflandhuis te Maassluis Het meest bepalende onderdeel van de stads plattegrond van Maassluis is zonder enige twijfel de dijk. Het is een ook voor huidige begrippen hoge zeedijk, die iedere wandelaar in het oude centrum dan ook duidelijk gewaar wordt. De dijk is, in het hart van de gemeente op het gedeelte tussen de Noord- en de Zuidvliet, aan beide zijden bebouwd. Op dit dijkvak - de Hoogstraat geheten - is aan de landzijde nogal wat oude bebouwing ver dwenen. Juist aan de zeezijde heeft de oude bebouwing zich goed kunnen handhaven. Twee gebouwen springen eruit: het voormalige stadhuis, nu museum en het Delflandhuis. Het zijn beiden echte dijkhuizen, de nok loopt evenwijdig aan de dijk en de achtergevels aan de Binnenhaven lopen veel sterker naar onderen door dan die aan de Hoogstraat. Wie een beetje thuis is in de architectuurgeschiedenis van ons land valt direct het stijlverschil tussen de beide gebouwen op. Het Delflandhuis is een school voorbeeld van Hollandse renaissance en het voormalige stadhuis toont overduidelijk de kenmerken van het daarop volgende Hollandse classicisme. Het Delflandhuis is het oudste van de twee. In de rijk uitgevoerde deuromlijsting zien we het bouwjaar gebeiteld staan: 1626. Het was destijds een duur huis en dat is tot op heden aan de buitenzijde te zien. Het hoog opgaand augustus 2000

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 2000 | | pagina 27