april 2000
Heemschut
3
Het Cruquiusgemaal in de Haarlemmermeer. Foto A. Dullé.
ning staat, om vervolgens met grote-sprongen-
snel-thuis te concluderen dat juist die spanning
de waarde van die relatie kan zijn. Behoud door
ontwikkeling luidt het devies. Er moeten een
anticiperende cultuurhistorie en reflectieve ruim
telijke planning ontstaan. Mooie woorden.
Maar wat ik miste is hoe de cultuurhistorie dan
op een creatieve manier kan worden benut. In
het officiële beleidsstuk wordt eigenlijk maar
één concreet voorbeeld gegeven: het gebruik
van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het
kader van het nieuwe beleid op het gebied van
de waterhuishouding. Voor de rest ademt de
nota toch vooral de geest van bescherming en
behoud.
Vage selectiecriteria
Ten tweede lijken de samenstellers op verschil
lende gedachten te hinken. De gebieden met de
hoogste cultuurhistorische waarden zijn duide
lijk begrensd en worden op kaart weergegeven.
Dat heeft iets heel definitiefs. Tegelijkertijd
echter houden de samenstellers een slag om de
arm door aan te geven dat er nog wijzigingen
mogelijk zijn en er andere inzichten kunnen
ontstaan. Dit valt op zich overigens zeer te
waarderen. Maar als je zo duidelijk gebieden
afbakent en waarden bepaalt, dan moet er een
heldere verantwoording over worden afgelegd.
Die ontbreekt. De criteria op basis waarvan de
gebieden zijn geselecteerd (zeldzaamheid, gaaf
heid en representativiteit) worden slechts
summier toegelicht. Dat doet de onderbouwing
van het geheel bepaald geen goed.
Discutabel is ook de methode van stapeling die
de basis vormt voor de keuze van de Belvedere-
gebieden. Vanuit elke invalshoek zijn op de drie
basiskaarten basiswaarden en hoge sectorale
waarden aangegeven. Heeft een gebied op twee
of meer sectorale kaarten een hoge basis
waarde, dan is de Belvedere-status bereikt.
Slechts een enkel gebied met zeer hoge sector
ale waarde is bij wijze van uitzondering in deze
bijzondere categorie ingedeeld. Ook is er nog
de super-categorie van gebieden die zijn uitver
koren of in aanmerking komen voor de
Werelderfgoedlijst van de UNESCO.
Maar wat bovenal opvalt is het eenzijdige beeld
dat van de cultuurhistorie is geschetst. Blind
moet worden gevaren op het gezag van de drie
kennisinstituten die aan de samenstelling van
de nota hebben meegewerkt. Opvallend is
daarbij vooral de enorme inbreng van de histo-
risch-geografen van IKC-Natuurbeheer.
Cultuurhistorie lijkt te worden vereenzelvigd
met ontginningsgeschiedenis. Enigszins
gechargeerd gezegd: als die ontginningsge
schiedenis wordt aangelengd met wat
Romeinse resten (soms is zelfs een vaag
vermoeden dat er iets waardevols in de grond
zit al voldoende), en met hier en daar een mooi
landgoed of een oud bolwerk, heb je al snel een
Belvedere-gebied
Strijd tegen het water
Bij het lezen van de bijlage - zoals gezegd een
boek apart - wordt pas echt duidelijk hoe
eenzijdig die invalshoek is. Ik kreeg welhaast
een punthoofd van al die esdorpenlandschap-
pen en laag- en hoogveenontginningen. Er is
toch wel iets meer onder de cultuurhistorische
zon? De nota mist een heldere grondslag en
duidelijke richtinggevende uitgangspunten,
zoals die wel werden gehanteerd in Made in
Holland, het vorig jaar door de Raad voor het
Landelijk Gebied gepubliceerde advies. Daarin
wordt de Nederlandse cultuurhistorie onder
meer vanuit een internationaal perspectief
geschetst en het ontstaan van het land, de
vormende krachten en de verschillende land
schappelijke verschijningsvormen in strakke
penseelstreken uiteengezet. Zo wordt de
centrale betekenis van water als uitgangspunt
benadrukt.
In Belvedere ontbreekt zo'n uiteenzetting.
Weliswaar wordt het beleid in de nota ook in
een internationaal kader geplaatst en wordt
gesteld dat de Nederlandse cultuurhistorie 'in
het licht van de strijd tegen het water' van
bijzondere betekenis is, maar erg veel dieper
wordt er niet op ingegaan.
Uit de bijlage waarin de gebieden staan
beschreven blijkt dat de invalshoek 'strijd tegen
het water' bij de selectie slechts in beperkte
mate een rol heeft gespeeld. Want al valt er op
het eerste gezicht weinig te klagen - zo zijn er
nogal wat polders die de Belvedere-status
hebben bereikt - bij nadere beschouwing blijkt
op welke elementen de nadruk wordt gelegd.
Aan bepaalde gebieden of landschapselemen ten
die vanuit waterstaathistorisch oogpunt van
enorme betekenis zijn, wordt slechts summier
of zelfs in het geheel geen aandacht besteed.
Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren. Als
die strijd tegen het water van zo'n bijzondere
betekenis is - en wie zal dat ontkennen? -
waarom wordt dan de Hondsbossche
Zeewering alleen maar genoemd en blijft het
effect en de betekenis van die machtige dijk op
de omgeving onbesproken? Waarom zijn
enkele andere, niet minder belangrijke zeewe
ringen niets eens in de gebiedsbeschrijvingen
opgenomen? Zo is het vergeefs zoeken naar de
Westkapelse Zeedijk in de beschrijving van
Walcheren.
En wat te denken van het ontbreken van de
Afsluitdijk? Bezit dat gebied van en rond die
dijk echt alleen maar cultuurhistorische basis
waarden? Aan andere zeer ingrijpende waters
taatkundige werken als het graven van de
Bergse Maas en de Nieuwe Merwede, land
schappelijke ingrepen waarover in de 19de
eeuw heel wat te doen is geweest, gaan de
samenstellers van de nota al evenzeer voorbij.
Dat geldt eveneens voor de
Haarlemmermeerpolder, een ander grootscha
lig en belangrijk waterstaatswerk. Hoe moetin
het licht hiervan de opmerking worden geïnter
preteerd dat 'ook de leeftijdsgrens van wat we
tot cultuurhistorisch erfgoed rekenen
verschuift met de jaren, waardoor bijvoorbeeld
de eerste Deltawerken in zicht komen', een
opmerking die zelfs twee maal in de nota wordt
gemaakt?
Traditionele visie
De samenstellers van de nota blijken voor meer
aspecten weinig oog te hebben gehad. De visie
is nogal traditioneel. Zo is het industrieel