oktober 1999 Heemschut 5 lijke ruimte tussen de woning en de stal, waarin de boterkarn een plaats kreeg. Voorts onderging de woning of de stal een uitbreiding met een haaks daarop uitgebouwde melkkelder. Dit was een wat verdiept in de grond uitgegraven rechthoekig vertrek, waarin de melk werd bewaard om in deze koele ruimte te kunnen opromen. Werd aanvankelijk de rauwe melk gekarnd, met dé opkomst van de melkkelders werd room verzameld om tot boter te worden gekarnd. Dit betekende een vooruitgang in de productie en leidde tevens tot een betere kwaliteit boter. In de 17de eeuw, toen de vraag naar Friese boter toenam, deed de door een paard aangedreven karnmolen zijn intrede in het langhuis en kreeg deze zijn plaats in de karnruimte tussen voorhuis en stal. De plattegrond van het langhuis werd in de loop der tijd op deze wijze gecompliceerder, een teken van behoefte aan steeds meer ruimte die samenhing met een toenemende specialisa tie in veeteelt- en akkerbouwproducten. De behoefte aan meer ruimte leidde ertoe, dat in de tweede helft van de 16de eeuw de eerste kapschuren werden gebouwd. Onder het dak van deze schuur kregen de stal en de melkkel der een plaats, terwijl tussen de hoge gebintstij len van dit toentertijd nieuwe boerderijtype een aanmerkelijk betere tasruimte voor het hooi en het graan werd gevonden. De vroegste kapschuren waren tweebeukige blokschuren. In de 17de eeuw ontstonden al spoedig driebeukige kapschuren, waarbij in de ene zijbeuk de stal haar plaats had en de andere zijbeuk de deel vormde waarlangs de oogstwa gens naar binnen konden worden gereden. Kop-hals-rompboerderij De schuur werd als het ware over de stal, de hooiberg heen gebouwd. Vanuit de langhuis- traditie staken vóór het stalgedeelte het karn- vertrek en de woning uit de kapschuur. Aldus ontstond in de 17de eeuw de Friese kop- halsrompboerderij. Op de oostelijke zandgron den van Friesland, waar oorspronkelijk de zuivelproductie van ondergeschikt belang was, kwam geen afzonderlijke karnruimte tot stand. Daar leidde de vernieuwing van de kapschuur tot het kop-romptype. Aan het einde van de 18de eeuw en vervolgens in de 19de eeuw werd in veel gevallen de melk kelder onder het woongedeelte gebouwd, waar door het voor velen bij uitstek Friese boerderij type ontstond: de kop-hals-rompboerderij met opkamer. Friese stelp Een volgende stap deed zich hoofdzakelijk in de 19de eeuw voor, door onder het dak van de schuur tevens het woongedeelte in te richten. Op deze wijze ontstond de Friese stelp. Hoewel ogenschijnlijk nogal verschillend van de kop-hals-rompboerderij is ook in de stelp de indeling terug te voeren op de plattegronden van het oud-friese langhuis. De ontwikkeling van de drie 'klassieke' boerde rijtypen in de loop van een paar eeuwen vanuit het oud-friese langhuis deed zich niet overal in een gelijk tempo voor. In het zogenoemde Lage Midden van Friesland, het merengebied ruwweg tussen de dorpen Grou, Warten, Oldeboorn en Eernewoude stagneerde de ontwikkeling. Tussen ca 1500 en 1900 kreeg dit gebied steeds meer te kampen met wateroverlast waardoor de productiviteit van het weiland afnam. Juist in dit gebied handhaafde het oud-friese langhuis zich tot aan het eind van de 19de eeuw. Kort daarna, door inpolderingen en andere maatre gelen ter beheersing van de waterstanden verdween ook hier het langhuis in snel tempo om plaats te maken voor met name stelpboer- derijen. In het gebied tussen Warten en Grou kwamen echter nog lang onderdelen en restan ten van het oud-friese langhuis voor. Tot in de jaren '60 van onze eeuw realiseerde vrijwel niemand zich meer, dat één van de laatste lang- huizen nog geheel op de oude wijze functio neerde. Mede door de kennis aanwezig bij de Stichting Historisch Boerderijonderzoek te Arnhem werd in de jaren '80 de waarde van de aanwezigheid van deze boerderij opnieuw onderkend, hetgeen gelukkig uiteindelijk heeft geleid tot behoud van dit laatste exemplaar. Bedreiging De traditionele boerderijtypen voldeden nog tot het midden van de 20ste eeuw aan de eisen van een goede bedrijfsvoering. De sedertdien snelle ontwikkeling in de landbouw stelde Voorzijde Oud-Friese Creidboerderij. geheel andere eisen aan bedrijfsgebouwen, die binnen de traditionele typen niet waren te realiseren. De ligboxenstallen en praktische veldschuren van moderne materialen deden in korte tijd hun intrede op de boerenbedrijven en bepalen thans mede het beeld van het Friese platteland. De hoge onderhoudskosten van de oude boerderijen, de saneringen en de vergaande schaalvergroting vormen thans een bedreiging voor het voortbestaan van histori sche boerderijtypen. De laatste jaren is de belangstelling voor histo rische boerderijtypen gelukkig sterk toegeno men. Ze worden niet alleen meer beschouwd als bedrijfsgebouwen voor de boer. De waarde van de oude boerderijen voor het Friese land schap, alsmede de rijke cultuurhistorische waarde ervan voor een bij uitstek agrarische provincie die Friesland was en is, wordt steeds meer erkend. Tevens is het denken aan herbe stemmingvan oude boerderijtypen ook op wetenschappelij niveau tot ontwikkeling gekomen. De groeiende kennis over herbe stemming, samen met behoudsmaatregelen van provincie en gemeente, alsmede steun van particulieren en monumentenorganisaties zullen hopelijk voor de toekomst waarborgen scheppen voor behoud van de traditionele Friese boerderijtypen. J. A.Mulder is voorzitter van de Stichting tot Behoud van Staten en Saten in Friesland.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1999 | | pagina 7