26
waren de zwaarden ronder terwijl die van de
schepen voor de (Zuider)zee en de Zeeuwse
stromen meer langwerpig waren. De zeezwaar
den staken dieper en waren effectiever bij de
langere golfslag op zee.
De vorm van de romp kon van regio tot regio
verschillen, soms zelfs van plaats tot plaats. Van
een goed gebouwde, houten boeierromp werd
wel geëist dat hij nergens 'stil mocht staan'. Dit
hield in dat er nergens een recht stuk in mocht
zitten. Noch in de doorsnede noch in de leng
terichting van het schip mocht de ingeklapte
duimstok er over zijn volle lengte tegenaan
gelegd kunnen worden. Natuurlijk wees ook
het toekomstig gebruik de scheepsbouwmees
ter de weg bij het bouwen.
Lemster aak
De Lemster aak, blijkens recent onderzoek ooit
als vrachtschip gebouwd, ontwikkelde zich tot
hèt visserschip van de noordelijke Zuiderzee en
Waddenzee (zie foto op pag. 39). Met het
kenmerkende hoge, wijde en ronde voorschip
en de even karakteristieke lage kont leende het
zich uitstekend voor de visserij. Het voorschip
bood onderdak en slaapgelegenheid aan de
bemanning en opslagruimte voor zeilen, netten
en andere benodigdheden. Over het lage
achterschip konden de netten gemakkelijk
overboord gezet worden en zonder scheuren of
andere schade barstensvol vis weer binnenge
haald.
Onze beschermvrouwe Koningin Beatrix is sinds
1957 de trotse bezitter van 'De Groene
Draeck', een Lemster aak van 15 meter lang en
4.70 meter breed.
Staverse jol
De Staverse jol mag onder de oude scheepsty-
pen zeker een vreemde eend in de bijt heten.
Het scheepje heeft wel een bescheiden kiel en
als andere uitzondering een vlakke achterste
ven, een bijna hartvormige spiegel. Toch ook
weer dat volle, ronde voorschip. Dit schip
wordt heden ten dage ook als pleziervaartuig
gebouwd, dan krijgt het nogal eens een roef of
kajuit. Juist de Staverse jol verdraagt een derge
lijke toevoeging slecht. Met een open kuip,
oogt de jol het best. En wat is er nu gezelliger
en romantischer dan met gestreken zeilen, de
huif over de giek, onder het genot van een
Beerenburg en raasdonders met spek de afgelo
pen zeildag te bespreken? Weggegooid geld
zo'n roef.
Wieringer aken
Als stoerdere en zwaardere broeders van de
toch aanmerkelijk gracieus ogende Lemster aak
mogen de Wieringer aken en de blazers gelden.
Het waren bij uitstek Friese vissersschepen. Ze
werden gebouwd in Workum, Makkum en
Hindelopen.Op Wieringen zelf werd nimmer
een Wieringer aak gebouwd!' zo lezen we in
Huitema's onvolprezen standaardwerk.
Evenals de Lemster aken beschikten ook de
meeste blazers en Wieringer aken over een
bun. In feite was dit niets meer of minder dan
een grote rechthoekige opening in de
midscheeps, waar op de bodem stalen platen
met gaatjes zorgden voor het constant door
stromen van het zoute water. Slechts de zware,
houten kiel liep hier door maar voor de rest
ontbraken de huidgangen, leggers en spanten.
Het aldus verloren gegane verband moest in de
constructie van de deken van de bun en met
extra krommers worden opgevangen.
Scheepstimmermanskunst op zijn best! De bun
werd met name toegepast bij schepen die vis
vingen of vervoerden, die liefst levend op de
afslag moest aankomen.
Het Skütsje
Het meest bekende Friese schip op dit ogenblik
is ongetwijfeld het Skütsje. De wedstrijden
tussen deze voormalige vrachtscheepjes
trekken grote aantallen bezoekers en halen de
landelijke nieuwsbulletins op tv en radio.
Eigenlijk gaat het hier om tjalken, leden van
een grote en eeuwenoude landelijke familie van
vrachtschepen die in de loop der tijd werden
aangepast aan de vaak zeer ondiepe Friese
binnenwateren. Wie echter naar deze schepen
kijkt moet zich er wel van bewust zijn dat ze
weinig meer van hun oorspronkelijke gedaante
hebben. Veelal zijn de masten sterk verhoogd,
om maar zoveel mogelijk zeil te kunnen voeren.
Dit grote, hoog geplaatste zeiloppervlak en
zeker ook de daardoor hoge gaffel beïnvloeden
de stabiliteit van het schip nadelig. We lezen
dan ook vrijwel ieder jaar dat één of meerdere
skütsjes zijn omgeslagen. Spektakel voor de
toeschouwers, maar de vroegere schippers
zouden zoiets nooit riskeren. Omslaan bete
kende schade aan vracht en schip en een kortere
of langere tijd niet varen, dat konden deze
bepaald niet welvarende vrije ondernemers zich
heus niet permitteren. Onlangs nog werd een
skütsje met twee meter verlengd! Wat dat bete
kent voor de verhoudingen en de ligging op het
water laat zich raden.
Vissen en vracht vervoeren om den brode in
houten en later stalen schepen, het hoort bij
Friesland, maar zeker ook het spelevaren.
Hoevelen zijn zich bewust van het feit dat het
zeilen voor het plezier een Nederlandse maar
zeker ook een Friese uitvinding is?
Boeier
Het pleziervaartuig op de Friese wateren was
en is nog altijd de boeier. Het is een genot op
de Fluessen of de Morra een boeier onder vol
zeil, schuin hangend aan de wind te zien
aanstormen. De grote bolle zeilen bewegen de
houten romp met zijn vele gebogen lijnen,
koperbeslagen onderdelen, houtsnijwerk en
fraai verzorgd schilderwerk over dat Friese
element bij uitstek: het water. De boeier is ook
als scheepsvorm al eeuwenoud, kwam in heel
Nederland voor als vrachtschip en pleziervaar
tuig en speelde zelfs een eerbiedwaardige rol in
sommige zeeslagen.
Het was Friesland dat de boeier trouw bleef en
het waren de eigenzinnige Friese bouwers die
de echt Friese boeier uit het nationale proto
type ontwikkelden. Uit de boeier kwamen dan
achtereenvolgens het Friese jacht en de tjotter
als allerkleinste lid van de familie voort. Wie
over deze schepen meer wil weten doet er goed
aan de twee gedegen standaardwerken over het
jacht en de tjotter van dr.ir. J. Verm,eer te lezen.
In zijn huis vlakbij de Morra spraken wij met
hem en zijn eveneens hoogbejaarde echtge
note, beiden ooit fanatieke zeilers en trotse
bezitters van het Friese jacht De Roode Leeuw.
Als de tijd en gezondheid hem worden gegeven
dan zal over enkele jaren het derde deel, over de
Friese boeier natuurlijk, verschijnen. Een boek
om naar uit te kijken. Van de heer Vermeer
vernamen we dat gelukkig met de nog reste
rende soms meer dan honderd jaar oude
jachten en boeiers terughoudender wordt
omgesprongen dan met de skütsjes. Aan het
regelmatig vernieuwen van houten onderdelen
die nu eenmaal veelvuldig met water in contact
komen valt niet te ontkomen. Aan de hoofd
vorm, het zeilplan en de verhoudingen wordt
echter niet getornd. Als er ongeoorloofde wijzi
gingen plaatsvinden loopt het schip het risico
uit het Stamboek verwijderd te worden, iets dat
de ware liefhebber toch niet zal willen riskeren.
Statenjacht de Friso
De provincie Friesland geeft zelf het goede
voorbeeld door nog als enige onder de toch
eertijds roemruchte zeven provinciën een echt
Statenjacht te bezitten èn te gebruiken. Het is
de prachtige, houten boeier Friso, gebouwd in
1894 door Eeltje Holtivp van der Zee, de grootste
Friese scheepsbouwer van de vorige eeuw. De
tjotter kan men uit eigen ervaring leren kennen
door ermee te leren zeilen op de zeilschool in
Heeg, vroeger onderdeel van de jeugdherberg,
nu zelfstandig. Men is van tevoren gewaar
schuwd: de kans dat men een 'verslaving' voor
de rest van zijn leven opdoet is niet gering.
Want houden van Friese schepen betekent
vooral: ermee zeilen!
Literatuur
Huitema, T. (red.) Ronde en platbodem]achten,
Amsterdam 1970 (3de druk)
Vermeer, J., Het Friese jacht, Leeuwarden,
1992;
Idem,Jotters en boatsjes, Leeuwarden 1997.
Drs. L.H. van der Menie is bouwhistoricus en als
zelfstandig onderzoeker /adviseur werkzaam.
Heemschut
oktober 1999