De Noordtak van de Betuwelijn Chris Scharten Beoordeeld vanuit landschap en cultuurhistorie De Trajectnota/MER, uitgebracht door NS Railinfrabeheer, zorgde afgelopen winter en voorjaar voor beroering in de Achterhoek en de Liemers. Op de voorlichtingsavonden waren de discussies heftig en soms emotioneel. De aanleg van deze noordoostelijke spoorlijn, een aftakking van de geplande Betuwelijn, zal immers de levenssfeer van de omwonenden beïnvloeden, maar bovenal door de afwijkende maat en schaal het karakteristieke landschap met bebouwing aantasten. Heemschut 11 zetten. Belanghebbenden (burgers, instellingen, gemeen ten) worden tegen elkaar uitgespeeld of krijgen vette worsten voorgehouden. Zo is het op het eerste gezicht een raadsel dat de gezamenlijke Gelderse milieuorganisaties dit voorjaar 'met bezorgheid' kennis genomen hebben van de plannen omtrent de tracékeuze van de Noordtak, maar toch één van de tracévarianten onder voorwaarden steunen. Die voorwaarden zijn bij nadere beschouwing boterzacht. Deze opstelling van lauw verzet is echter te verklaren vanuit de afhankelijkheid van deze organisaties van dezelfde overheid voor samenwerking en fondsen op tal van terreinen. Hun beleid is er daarom op gericht met de overheid samen te werken vanuit de filosofie dat pincipieel verzet uiteindelijk minder oplevert. Het gevaar is vervolgens groot dat zij in doen en laten zich gaan opstellen als verlengstuk van de overheid en ongewild de functie vervullen van een maat schappelijke bliksemafleider. Wanneer juist deze belangen organisaties niet krachtig protesteren, moet het publiek wel denken dat het allemaal meevalt. Het kan zelfs zo ver gaan dat zij - kennelijk vooral om hun eigen opstelling te legiti meren - de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM naar de mond gaan praten ('spoorvervoer zou milieuvriendelijk zijn') zonder dan zelf enig onderzoek naar de waarde van dit soort uitspraken te hebben uitgevoerd. Dr. M. Roscam Abbing is politicoloog en verrichtte onderzoek naar de besluitvorming over de Betuweroute voor de TU-Delft. Reden voor de Provinciale Commissie Heemschut Gelderland zich te buigen over de in de Trajectnota beschreven alternatieven. Leidraad was dat de waarde van cultuurmonu menten als cultureel erfgoed mede wordt bepaald door de mate van samenhang van de gebouwen met hun omgeving. De commissie heeft haar mening beschreven in de nota 'Standpuntbepaling' en deze ter kennis gebracht van het Inspraakpunt Verkeer en Waterstaat. Landschap en cultuurhistorie De vraag is op welke manier het belang van een goede samenhang tussen landschap en bebou wing duidelijk gemaakt kan worden. De commissie heeft zich daarvoor gebaseerd op de definitie van landschap uit de Nota Landschap (Ministerie LNV, 1992) die behelst, dat het landschap beschouwd kan worden een afspiege ling te zijn van de manier waarop de mens het natuurlijk milieu (heeft) gebruikt en vorm geeft, of in het verleden heeft vorm gegeven. Het landschap heeft specifieke kwaliteiten die in sterke mate worden bepaald door drie maat schappelijke eisen, die (als het goed is) in een onderlinge samenhang dienen voor te komen. Zo moet het landschap: - esthetisch waardevol zijn - ecologische waarde hebben - een goede en duurzame economisch-functio- nele basis vormen. Voor de standpuntbepaling is de esthetische waarde van het grootste belang. Deze heeft, in de eerste plaats, betrekking op de manier waarop mensen het landschap ervaren en er, op grond van hun indrukken, een betekenis waardering) aan toekennen. Enerzijds wordt deze waardering vaak beïnvloed door herken ning vanuit de eigen referentiebeelden (subjec tief), anderzijds door het beleven van cultuur historisch waardevolle elementen en patronen. Dat zijn, behalve de gebouwen zoals boerde rijen, kerken, kastelen enz., ook dorpsranden, bosranden, kavelpatronen, laanbeplanting, houtwallen en -singels. Bepalend voor de ruim tematen in een gebied, en daarmee dus voor de ruimtelijke beleving, is in welk aantal deze elementen en patronen voorkomen en de wijze waarop ze onderling gerangschikt zijn. De nieuwe spoorlijn zal, in de directe omgeving van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, grote invloed hebben op de (belevings)waarde ervan. Hetzelfde geldt, in relatief open gebie den voor het ruimtelijk beeld wanneer viaduc ten, grondlichamen en geluidschermen worden toegepast. De beoordeling van de alternatieven Op basis van genoemde belevingsaspecten zijn de in de Trajectnota aangegeven alternatieven bestudeerd op regionaal en deelgebied niveau. Bij Zevenaar, waar de noordoostelijke verbin ding begint, is een tweetal hoofdroutes van belang, de westelijke en de oostelijke. De eerste gaat in noordelijke richting door de IJsselvallei, oostelijk van de rivier, waarna ter hoogte van Zutphen aansluiting mogelijk is op de spoorlijn Zutphen-Hengelo met een vervolg naar Oldenzaal (alternatief 1). Het tweede alterna tief gaat via Deventer richting Oldenzaal paral lel met de autosnelweg Al Op grond van deze situeringen brengen de beide alternatieven de minste schade toe aan het landschap. Wel zal, als gevolg van de afbui ging van het tracé naar het oosten, ter hoogte van Warnsveld en Vorden schade ontstaan aan het kleinschalige kampenlandschap door het grote schaalverschil met de spoorlijn. Hetzelfde geldt voor de omgeving van Gorssel (alternatief 2) waar de afbuiging de landschappelijk fraaie augustus 1999

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1999 | | pagina 13