Column Reclamevarkentjes april 1999 Heemschut 3 zijn als de restauratie onverhoopt niet door gaat. Ze vertrouwen er zo op dat veel eigenaren over de streep getrokken zullen worden om een plan te laten maken en dat, mede dankzij de verruimde middelen voor dit soort restauraties een opknapbeurt voor het bedreigde monu ment zal volgen. Boerderijen en boerderettes Onder die kleinere m.onum.enten, veelal woonhui zen, vallen nu ook nog de boerderijen. Wordt het niet eens tijd die als aparte categorie te gaan onder scheiden? Het zijn toch gebouwen m.et een wel heel eigen karakteristiek en problematiek van (her)gebruik en -bestemming? 'Inderdaad men ziet al geruime tijd dat het niet goed gaat met het boerderijenbestand. De dienst is niet voor niets ook betrokken bij het jaar van de boerderij in 2003Maar eigenlijk loopt er een scheidslijn door het bestand heen en wel die tussen boerderijen en boerderettes. Laatsgenoemde zijn de al dan niet verantwoord gerestaureerde exemplaren die geen agrarische bestemming meer hebben. Ze hebben het gebracht tot woonhuis voor rustzoekende burgers, kunstatelier, restaurant of architecten bureau, om maar wat functies te noemen. Die boerderettes hebben de economische en fiscale wind aardig in de zeilen, die redden het wel. De ambitie van de eigenaars betekent ook een extra waarborg voor goed en regelmatig onderhoud. En dan zijn daar de echte boerderijen, die nog Entree gebouw Rijksdienst in Zeist als agrarisch bedrijf in gebruik zijn. Die, en veel meer nog hun eigenaren, hebben het moeilijk. De slechte inkomenspositie van veel boeren en de vaak geringe bruikbaarheid voor een moderne bedrijfsvoering maken dat het bezit van een monumentale boerderij eerder als last dan als lust ervaren wordt.' Hoe precies de oplossing eruit gaat zien weet Fons Asselbergs nog niet. Hij vindt het een zinnige gedachte de nog als bedrijf functionerende boerderij tot de categorie buitenplaatsen en kastelen te rekenen, waarvoor hogere subsidiepercentages gelden. Specifieke (provinciale) bijdragen voor het vernieuwen van het rieten dak zijn daar een aanvulling op. Ondanks alles toch nog die verwaarlozing, dat verval. Als monumenten om, hun ouderdom en schoonheid een algemeen belang vertegenwoordigen zou het dan niet mogelijk moeten zijn ze te onteige nen teneinde ze te behouden. Er worden 'uiteindelijk ook gebouwen, monument of niet, onteigend om ze te slopen? Lastige vraag misschien, na er eens rustig over nagedacht te hebben geeft Asselbergs toe dat het op zich wel een interessant idee is, maar...zo voegt hij eraan toe: 'is het wel nodig zo ver te gaan? Er is immers het aanschrijvingsbeleid. Ais wij tegenwerpen dat daar vrijwel nooit gebruik van wordt gemaakt, geeft hij aan hoe dat zo gegroeid is. Ruim tien jaar lang werden de overheidsmiddelen voor de bescherming van het cultureel erfgoed verminderd. De overheid had zelf duidelijk te weinig belangstelling voor de monumenten en had er steeds minder geld voor over. Hoe veel recht van spreken, lees: aanschrijven, heb je dan? Wie in een glazen huisje zit... Dankzij de verruiming van midde len en de toegenomen politieke en bestuurlijke belangstelling heeft de overheid wel degelijk weer het recht nalatige monumenteigenaren op hun onderhoudsplicht te wijzen en zo verwaar lozing, opzettelijk of niet, tegen te gaan.' Met dank aan: het Nationaal Restauratiefonds voor het ter beschikkingstellen van een bijdrage in het NRF-bulletin, maart 1999 over de nieuwe plan subsidie. Drs. L. van der Meule is architectuurhistoricus en PR-lid van Heemschut Zuid-Holland. R. Hotke overleden Op 24 februari overleed op 19-jarige leeftijd m.r. R. Hotke. Hij werd wel gezien als de nestor van de Nederlandse m.onum.entenwereld. Hotke was van 1951 tot 1961 hoofddirecteur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De openbare ruimte van de stad staat volop in de belangstelling. Dat is een gelukkige ontwikkeling zou je denken. De wildgroei aan objecten heeft de laatste jaren immers geleid tot een chaotisch beeld. Naast een hopeloze hoeveelheid obstakels wordt het straatbeeld daarbij geteisterd door het visuele kabaal van middenstand en horeca. Een hoge graad van toegevendheid ten aanzien van de straat als openbaar gebied leidt dus niet tot een aantrekkelijk straat beeld. Het besef groeit dat de openbare ruimte meer is dan een optelsom van deel belangen. Daarom hanteren veel gemeen ten inmiddels regels ten aanzien van de kwaliteit van winkelpuien, reclames en straatmeubilair. Hier en daar heeft dat al effect. Daar waar winkelstraten zijn ontdaan van hun kneuterige sierbestrating, anonieme rolluiken, agressieve gevelrecla mes, wipkippen, kunststof moorkoppen of reclamevarkentjes valt zelfs weer iets van de eigenheid van de stad te ontdekken. Er is weer enig houvast en ik hoef me niet af te vragen: loop ik nu in Amsterdam, Almere, Haarlem ofZoetermeer en waar was ik gisteren ook al weer. Maar waar komt die maniakale angst voor de leegte en voor ruimte vandaan? Waarom struikel je nog geen week na de herinrichting en opschoning van een winkelstraat weer over de plantenbakken, paaltjes en andere rommel? Er schijnt geen ontsnapping mogelijk te zijn. Alles moet gevuld. Hoezeer de magie en bekoring van de oude stad wordt bepaald door een evenwichtige samenhang van bebouwing, omgeving én gebruik werd mij onlangs op hardhandige wijze duidelijk. Een fel verlichte mupi (dubbelzijdig reclamepaneel) verspert het voetgangerspad en grijpt mijn, niet gewilde, aandacht. IkMOET aan de zakte lefoon, brult de ene zijde. Agressie is verkeerd, schreeuwt de andere kant. De brutaliteit van het opdringerige obstakel slaat een golf van woede door me heen. Maar mijn kwade passen worden afgeremd door een betonnen bloembak, een half verzakte antiparkeerpaal en een verant woord vormgegeven fietsklem. WAARNEMER

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1999 | | pagina 5