Literatuur Boederij uit de jaren '50 in het land van Maas en Waal. kunnen hier enkele feiten en inter pretaties naar voren worden gebracht, waardoor het landschap in Maas en Waal in elk geval op een aantal onder delen begrepen kan worden. De toelichting op het Landschapsplan van Maas en Waal is zeer beknopt (één A4tje), maar begint, typerend, met een esthetisch uitgangspunt: uit het oog punt van landschap worden 'belang rijke open ruimten vrij gehouden van wegbeplanting, teneinde de daar aan wezige fraaie uitzichten te behouden'. Kenmerkend voor de landschapsarchi tecten uit de na-oorlogse periode is het belang dat zij toekennen aan het visueel-ruimtelijk effect van opgaande beplanting op het totale landschap. Namen van architecten in dit verband zijn die van N.M. de Jonge, E. Brandes, H. W. de Vroome. Het ontwerpen richtte zich sterk op het vormgeven van beeldbepalende elementen waarbij sprake is van 'de zorgvuldig gecompo neerde architectuur van het bomen- plan' (Luiten en De Visser, p. 36). In dat ontwerp wordt de toepassing van forse, krachtige elementen niet uit de weg gegaan. Zo is in het Land van Maas en Waal sprake van 'stoere bomenlanen en zwaar ingeplante erven'. Voorts wordt het landschap 'door soepele en zelfbewuste lijnen ingedeeld' (Lörzing, p. 37). De 'zorgvuldig gecomponeerde bomenarchitectuur' komt in Maas en Waal tot uitdrukking in een afwis seling aan soorten en daarmee aan textuur en hoogte van bomenrijen, voorts in de afwisseling tussen open heid, transparante bomenrijen en massieve beplantingselementen (bospercelen). De boerderijarchitectuur Een aantal ontwikkelde standaard typen voor boerderijen vormde het uitgangspunt voor de nieuw te bou wen bedrijven. Door de variatie in die typen ontstond er een zekere ver scheidenheid in een overigens tamelijk homogeen bebouwingsbeeld. Die homogeniteit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het algemeen voorko men van zadel- en schilddaken met rode pannen. De architectuur van de tot stand gekomen boerderijen vertoont geen duidelijke aanknopingspunten met de regionale traditie van boerderijbouw. Gezien de in het gebied voorkomende typen bestaat sterk het vermoeden dat de (lokale) architecten zich hebben laten inspireren door een studie over boerderijbouw uit 1938, die werd op gesteld naar aanleiding van de boer derijbouw in de Wieringermeer ('Boerderijen', red. T.K. Lintberg. Amsterdam, 1938). Nu, ruim 3 5 jaar na de voltooiing van de ruilverkaveling blijkt dat de toen malige aangebrachte landschappelijke en architectonische kwaliteiten nog steeds in behoorlijke mate in het ge bied aanwezig zijn. De inrichting van het gebied is naar huidige (agrarische) maatstaven echter niet meer optimaal te noemen, vandaar dat op korte ter mijn opnieuw een herinrichting zal plaatsvinden. De Dienst Landinrich ting Beheer Landbouwgrond (LBL) is zich bewust van de bestaande land schappelijke kwaliteiten van het gebied en zal die laten meewegen in de planvorming voor de nieuwe her inrichting. Drs. L. Prins is als historisch-geograaf verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en heeft t.b.v. de Dienst LBL onderzoek voor het Land van Maas en Waal verricht. Het Gelderse rivierengebied uit zijn isolement (red. H.P. de Bruin), Zutphen 1988. Lörzing, H., Van Bosplan tot Floriade, Rotterdam 1992. Luiten, E. en R. de Visser, Landschaps bouw in ontwikkeling; het denken over een bijdrage aan ruilverkavelings projecten, Wageningen 1985. In Montferland dreigt dit leegstaande daglo nersboerderijtje te verdwijnen nu onlangs de 84-jarige alleenstaande eigenares is overleden. Het pandje verkeert nog in redelijke staat. Het is het oudste nog enigszins originele pand in Stokkum, afgezien van de molen, Stokkums enige monument. 23

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1996 | | pagina 23