Zijn monumentencommissies deskundig en onafhankelijk? HANS BOLLEBAKKER Heeft de decentralisatie van bevoegdheid van Rijk naar Gemeente het beoogde ejfect voor het monumentenbehoud gehad? Voldoen m.onumentencommissies-nieuwe stijl aan minimale vereisten t.a.v. inhoudelijke deskundigheid en onafhankelijkheid? De minister heeft bij de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede kamer destijds een evaluatie toegezegd. De Stichting Nationaal Contact Monumenten heeft de opmaat daartoe gegeven in de publicatie ''Monumentencommissies in de praktijk'Wij spraken met prof dr. N.J.M. Nelissen, die in de begeleidings commissie van het onderzoek zitting heeft en de auteur drs. M.R C. Bressers. Evaluatie Monumentenwet 1988 Integratie met welstand Welke deskundigheid nodig? 24 Bij de beantwoording van de vraag of de decentralisatie van Rijk naar Gemeente zinvol is geweest voor de monumentenzorg spelen meerdere aspecten een rol. Te denken valt aan vragen als 'hoe functioneren de monumentencommissies', 'zijn zij voldoende deskundig en onafhankelijk: onder welke omstandigheden en in welke mate wordt hun advies opgevolgd en wat is het effect van integratie met welstandscommissies'. Bij dit alles tegen de onmiskenbare achtergrond, dat het monumentenbe houd geen speelbal mag worden van daaraan tegengestelde locale belangen en/of politieke inzichten. Hoewel het rapport meerdere zijden van de monumentencommissie belicht (onder meer een inventarisatie van het aantal, taken, samenstelling, herkomst van de voorzitter etc.) beperk ik mij hier tot de twee kernelementen, die bepalend zijn voor de kwaliteit van het advies: deskundigheid en onafhanke lijkheid. In dit artikel geef ik, tenzij anders vermeld, nadrukkelijk mijn eigen opvatting weer zonder pretentie tot volledigheid doch meer bedoeld om de discussie op gang te brengen. De decentralisatie zoals die tot uitdrukking komt in de nieuwe monu mentenwet heeft primair als achter grond de besluitvorming te brengen naar die plaats waar het object zich bevindt: het locaal c.q. provinciaal niveau met kwaliteitsverbetering als doel. Daartoe voorziet de wet onder meer in de mogelijkheid tot decentra lisatie van rijks- naar gemeentelijk niveau van de bevoegdheid tot goed keuring van wijzigingen, sloop en gebruik van een beschermd monu ment. De behandeling in de Tweede Kamer voerde tot twee belangrijke uitkomsten: de eerste betreft het instellen van automatische opschorting van de bestreden beschikking bij beroep; de tweede betreft de ministeriële toezegging aan de Kamer tot evaluatie. De eerste is van wezenlijk belang omdat gehele of aan wijziging voorafgaande gedeeltelijke sloop onomkeerbaar is: de vernieling zou dan al een feit zijn nog voordat de vraag naar de toelaat baarheid daarvan beantwoord is. De tweede, de evaluatie, is essentieel- omdat de vraag of de decentralisatie geslaagd genoemd kan worden, meer dimensies heeft dan alleen de formele effectuering daarvan. In het laatste geval zou slechts kunnen worden volstaan met te bezien in hoeveel gemeenten een commissie is ingesteld en eventueel of en in hoeverre de gemeentelijke verordening aan de daartoe gestelde wettelijke vereisten voldoet. Maar dat zegt nog niets over de inhoudelijke kwaliteit en de onaf hankelijkheid van de adviezen en de mate, waarin deze worden opgevolgd. Dat is van belang omdat de wet geen bepalingen daaromtrent bevat. In de oude wet was goedkeuring over wijzi ging of sloop vooraf voorbehouden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Deze beschikt over wetenschappelijk hoog gekwalificeerd en gespecialiseerd personeel waar alle relevante disciplines vertegenwoor digd zijn en is onafhankelijk in haar oordeelsvorming. Vooropgesteld, dat gemeenten al een monumentencommissie willen instellen- de wet verplicht hen daar niet toe- zal een dergelijk niveau en variatie in deskundigheid slechts bij zeer hoge uitzondering tot de moge lijkheden kunnen behoren. De rijks dienst geeft in deze situatie nog slechts advies. In dat licht bezien ligt het in de rede om zowel onafhankelijkheid als deskundigheid in de relevante discipli nes bij de evaluatie onderzoeksmatig te betrekken. Van de 633 gemeenten hebben er 423 een gemeentelijke monumenten commissie. Daarvan hebben 118 gemeenten gescheiden commissies voor welstand en monumenten. In 71 gemeenten zijn de taken voor welstand en monumenten geïntegreerd in één commissie. De situatie bij de overige commissies is'minder uitgesproken. De basisinvulling van de gewenste deskundigheid in de commissie dient primair gerelateerd te zijn aan het gebied, waarover de werkzaamheid van de monumentenwet zich inhoude lijk uitstrekt, hetgeen kort samengevat neerkomt op: - alle vervaardigde (gebouwde) zaken wegens hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of hun cultuur historische waarde en-in verband hiermee- terreinen. - archeologische monumenten (ook het doen van opgravingen); onroe rende monumenten; kerkelijke monumenten; stads- en dorpsge zichten al dan niet als zodanig beschermd. Het staat de gemeente vrij om in de verordening naast de verplichte adviestaak inzake wijzigingen, sloop en gebruik van een beschermd monu ment, de taken van de monumenten commissie uit te breiden. Het zou bijvoorbeeld vreemd zijn indien advie zen m.b.t. plaatsing of afvoering van een monument op de rijkslijst niet tot de taak van een monumentencommis sie zou behoren. Voorafgaand aan een goedkeuring tot sloop dient men zich immers af te vragen of een object van de rijkslijst afgevoerd mag worden. Het criterium 'betekenis voor de wetenschap' impliceert, dat het beoordelingsvermogen binnen de commissie wetenschappelijk niveau dient te bezitten. In de opvatting van prof. Nelissen dient daar genuanceerd mee omgegaan te worden. Voor wetenschappelijk niveau geldt niet uitsluitend een academische titel als criterium. Het kan ook om mensen

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1996 | | pagina 24