Vuurtorens imponerende industriële
monumenten
De oude vuurtorens langs onze kust zijn imponerende industriële monumen
ten. Dit verhaal geeft in kort bestek de geschiedenis van deze lichten langs
de kust en kijkt naar de toekomst van de torens. Verder het afscheid van het
lichtschipde drijvende vuurtoren. De moderne techniek heeft het mogelijk
gemaakt vaste geautomatiseerde lichtplatforms in de Noordzee op te richten,
waardoor het lot van het lichtschip definitief is bezegeld. Nu worden pogingen
in het werk gesteld de laatste exemplaren te behouden.
WIBO BURGERS
Vroeger een vuurbaak, nu uitzichttoren van
Katwijk, (foto's Wibo Burgers).
Vuurtorens blijven fascineren. In
vroeger tijden hadden zij een belang
rijke functie: bakens voor zeevarenden.
Nu is die functie vrijwel verdwenen.
Met behulp van de moderne elektronica
vindt de scheepvaart haar weg ook wel
zonder de lichten aan de kust. Al zijn
die vaak een vertrouwde bevestiging
van gegevens, die op een andere
manier zijn vergaard.
Al vele eeuwen geleden waren er vurige
bakens op veel kusten. Zo kende al
enkele eeuwen voor onze jaartelling de
ingang van de haven van Alexandrië op
het eiland Pharos een vuurtoren, die
in de middeleeuwen werd verwoest.
Van Pharos is afgeleid het Franse
woord voor vuurtoren: 'phare'. Ook
de Romeinen kenden vuurtorens. Een
oude Romeinse vuurtoren, die nog
werkt, is te zien op de noordwestelijke
punt van Spanje bij La Coruna. Aan de
Engelse kust bij Dover is de ruïne van
een Romeinse vuurtoren te vinden.
In de middeleeuwen werd gebruik
gemaakt van vuurbakens langs de
kusten, waartoe speciale bouwsels
werd opgetrokken met bovenin een
bak waarin het vuur brandde. Een
bakenstoker zorgde ervoor dat het
vuur brandende bleef, waarvoor hij
voornamelijk hout en steenkool
gebruikte.
In de loop van de 16de eeuw werden
de eerste torens voor de kustverlich-
ting gebouwd. Een voorbeeld daarvan
vinden we in Katwijk aan Zee. Deze
toren kwam in het begin van de 17de
eeuw tot stand en wordt nu als uitkijk
toren gebruikt. Soms werden ook
bestaande gebouwen benut, zoals
kerken. Sinds 1470 wordt de toren
van de Nieuwe Kerk in West-Kapelle
gebruikt als vuurtoren.
Daarnaast waren er vuren langs de
kust, die veelal door vissersdorpen
werden gebruikt om de eigen schepen
een hulpmiddel te geven om de haven
binnen te varen. Soms herinneren
straatnamen daar nog aan.
Tegen het eind van de 18de eeuw
werden de vuren geleidelijk vervangen
door olielampen met parabolische
reflectoren, waardoor het licht in
geconcentreerde bundels kon worden
weggezonden. De olielamp met holle
pit was een vinding van Armé Argand
(1750-1803).
De Fransman Augustin Fresnel bracht
de belangrijkste doorbraak in de
historie van de kustverlichting op zijn
naam. Fresnel ontwikkelde in 1823
de getrapte of Fresnel-lens. Bij het
gebruik van reflectoren was voor elke
reflector een lichtbron nodig. Daarin
bracht Fresnels vinding verandering:
een stelsel van prisma's en lenzen kon
het met één centrale lichtbron doen.
In een later stadium onderscheidde
men twee varianten. Een draaiende
optiek, waarbij de lichtbron perma
nent werkt, en een vaste optiek,
waarbij de lamp aan- en uitgaat.
De Argandse olielamp werd in het
begin van de 20ste eeuw vervangen
door de koolspitslamp. In 1920 deed de
gloeilamp haar intrede: de vermaarde
Brandaris-lamp van Philips. Ook werd
de lichtsterkte van de torens aan de kust
opgevoerd. Door het variëren van de
tijdspanne tussen licht en donker van
het vuurtorenlicht kregen de vuur
torens een eigen 'karakter', waardoor
zé gemakkelijk van elkaar te onder
scheiden zijn. De vuurtorens werden
verder gemoderniseerd, maar funda
mentele wijzigingen in de oorspronke
lijke opzet zijn er niet meer gekomen.
De oudere torens in ons land zijn
uitgevoerd in gemetselde baksteen,
soms in combinatie met natuursteen.
Er zijn verder gietijzeren torens.
De jongere torens zijn soms van gewa
pend beton Noordwijk, Maasvlakte).
In totaal zijn er langs onze
Noordzeekust en de Waddenzee
nog vijfden vuurtorens in bedrijf.
Gietijzer
Omstreeks 1850 werden naar Engels
voorbeeld vuurtorens van gietijzer
vervaardigd. Het gebruik van dit
materiaal had nogal wat voordelen in
vergelijking met de eerdere baksteen-
bouw. De bouwtijd was korter, de
kosten waren lager.
De eerste gietijzeren toren kwam tot
stand in Renesse (1855). In totaal zijn
er de vorige eeuw 32 gietijzeren vuur
torens in ons land gebouwd, waarvan
er twintig naar het voormalige
Nederlands Oost-Indië gingen. De
torens werden bijna alle ontworpen
door Quirinus Harder (1801-1880),
hoofdconstructeur van de dienst
Loodswezen. De torens werden
vervaardigd door sterk concurrerende
ijzergieterijen als de Grofsmederij in
Leiden, De Prins van Oranje en
Enthoven, beide in Den Haag, Nering
Bogel in Deventer en Penn Bauduin
in Dordrecht.
Behalve in Renesse zijn er gietijzeren
torens gebouwd in Ouddorp (1862),
Breskens (1867), Scheveningen (1875),
WestkapeUe (1875), Den Helder (1877),
twee torens in IJmuiden (1878),
Ameland (1880) en twee torens
(hoog en laag) in Hoek van Holland
(1893-1899).
Het bovenste deel van een van de
twee torens van IJmuiden is in 1909
op Vlieland geplaatst. De hoge toren
in Hoek van Holland staat er nog,
maar doet geen dienst meer, de lage is
terechtgekomen in het buitenmuseum
van het Rotterdams Maritiem
Museum in de Leuvehaven. De
gietijzeren toren van Ouddorp werd
in 1912 vervangen door een betonnen
toren, die in de Tweede Wereldoorlog
werd opgeblazen. De huidige toren,
naar een ontwerp van ir. J. Friedhof
gebouwd in baksteen, dateert van 1950.
22