Noot
Roerend erfgoed in het Waterleidingmuseum: bakfiets van de Utrechtse Waterleiding Maatschappij.
bestaan, die het beschermen waard zijn.
Zoals een vuurtoren, een oud gemaal,
een historisch postkantoor of een
karakteristiek fabrieksgebouw uit het
begin van deze eeuw. Maar daarmee
zijn we er niet. Wil men ook later een
goede indruk kunnen krijgen van de
industriële productie in vroeger
dagen, dan kunnen bijvoorbeeld
productiemiddelen niet worden
gemist.
Wie probeert het roerend industrieel
erfgoed in ons land te inventariseren,
komt daarbij voorlopig niet verder dan
enkele zeer globale categorieën. Een
zeer belangrijke categorie wordt
gevormd door de roerende goederen,
die zich bevinden in oude gemalen,
fabrieken, vuurtorens e.d.
Treinen, vliegtuigen
Een andere categorie is het zogeheten
mobiele erfgoed: historische auto's,
bussen, trams, treinen, schepen en
vliegtuigen.
Nog is betrekkelijk veel roerend
erfgoed voorhanden, maar toch
verdwijnt er teveel door willekeur,
onwetendheid en opruimwoede. Veel
collecties van roerend industrieel
erfgoed - te vinden bij individuele
verzamelaars, maar ook in rijksmusea
- zijn georiënteerd op industriële
branches; een zwak punt vormt in
diverse collecties het documenteren
van productieprocessen. Bij de textiel
branche; gebeurt dit meestal wel, bij de
automobielbranche in het geheel niet.
Milieu- en veiligheidseisen betekenen
voor de beheerders van collecties een
toenemende zorg. Een probleem is
verder het ontbreken van een netwerk
van collectiehouders.
Toch is er in de afgelopen jaren wel
het een en ander bereikt. Zo is er een
bruikbaar registratiebestand voor
historische schepen - het Register
Varende Monumenten - opgezet.
Ook lijkt het mogelijk een methode
voor inventarisatie, registratie en
waardestelling voor historische rail
voertuigen op te zetten.
Kerkorgels wel beschermd
Een apart probleem vormt het gegeven
dat de Monumentenwet van 1988 niet
van toepassing is op roerende goede
ren. Er zijn uitzonderingen, zoals
bijvoorbeeld kerkorgels, die beschermd
zijn met het kerkgebouw waarin ze
staan. Naar analogie hiervan zouden
ook stoommachines, stoomketels en
dieselinstallaties als onderdeel van te
beschermen industriële monumenten
kunnen worden beschouwd.
Haagse trams op de lijst
Gemeentelijke monumentenverorde
ningen bieden evenwel meer moge
lijkheden. Zo heeft de gemeente Den
Haag een aantal historische stadstrams
op de plaatselijke monumentenlijst
gezet. Haarlem en Gouda kennen
beschermde historische schepen, die
van oudsher bepalend zijn voor het
stadsgezicht van deze gemeenten.
Ook kan de Wet tot Behoud van het
Cultuurbezit, daterend van 1984,
uitkomst brengen. Deze wet biedt
bescherming aan roerende goederen
van cultuurhistorische of wetenschap
pelijke betekenis, die als onderdeel van
het Nederlandse cultuurbezit voor
bescherming in aanmerking komen.
Zo is bescherming toegekend aan een
collectie mijnlampen, hetgeen
perspectief biedt voor bescherming
van een beperkt aantal roerende
industriële zaken.
In het rapport van het Projectbureau
Industrieel Erfgoed worden de
volgende doelen voorgesteld:
1samenstelling van een collectie
roerend industrieel erfgoed van
nationaal belang,
2het hieraan toekennen van een
gegarandeerd en onafhankelijk
predikaat om aan te geven dat het
hier om topstukken gaat, en:
3. het beschikbaar stellen van midde
len in het kader van het Deltaplan
voor het Cultuurbehoud ten
behoeve van conservering en onder
houd.
Het Projectbureau Industrieel
Erfgoed (PIE) lijkt de aangewezen
instantie om een centrale rol te spelen
in het geadviseerde plan van aanpak.
Zo zal het PIE met de sectie
Technische en Transportmusea van
de Nederlandse Museumvereniging
(NMV) en afzonderlijke collectiehou
ders moeten gaan praten over de vraag
hoe die topcollectie eruit zal gaan
zien.
Het projectbureau wil de klus gaan
klaren in nog geen twee jaar, waarbij
dan wel bedacht moet worden dat een
deel van het roerende industrieel
erfgoed al geregistreerd is bij de lopende
branche-onderzoeken van het bureau
naar onroerend industrieel erfgoed.
Centraal museum
Al jaren wordt in ons land gepraat over
de stichting van een centraal museum
voor industrieel erfgoed. Initiatieven
daartoe krijgen steeds verder vorm in
Kerkrade, maar ook het Technisch
Museum Delft en het Hengelo's
Educatief Industrie Museum gaan
in die richting.
In gesprekken met collectiehouders
is gebleken dat men in het algemeen
vindt dat een centraal museum zich
moet beperken tot een globaal over
zicht van Nederlands industriële
verleden met verwijzing naar de
bestaande collecties en musea voor
thematische verdieping. Ons land kent
immers al tal van musea en collecties
op dit terrein, zoals het leder- en
schoenenmuseum in Waalwijk,
textielmusea in Tilburg en Enschede,
het mijnmuseum in Kerkrade - om
maar een greep te doen.
Het zal dus zeker niet eenvoudig
worden om het doel - een nationale
collectie roerend industrieel erfgoed
in een centraal museum - te verwezen
lijken. Daarom is een gezamenlijke
inspanning van alle betrokkenen een
basisvoorwaarde voor een kans op
succes.
Roerend mee eensbeleidsadviezen
Roerend Industrieel Erfgoed door
drs.Hildebrand P.G. de Boer en drs.
S.M. van Genuchten, met medewer
king van drs.R.P. van den Broeke en
drs.J-P.A. M.Corten.
Uitgaven: Stichting Projectbureau
Industrieel Erfgoed, Zeist, 1995.
Wibo Burgers is medewerker industriële
archeologie