'To be or not to be' I.W.M. DUIJVESTEIJN Bestaande bron van inkomsten of realisatie nieuwe brondat is fiscaal de cruciale vraag wanneer een pand behorende tot hetprivé-verm.ogen ingrijpend wordt gerestaureerd. Voor bezitters van een monument een profijtelijke casus. De feiten Beslissing vooraf door het Bureau Belastingdienst Monumentenpanden Beoordeling door het hof: 23 Het hof Leeuwarden kreeg de volgende zaak ter beoordeling voorge legd. Belanghebbende kocht een in vervallen staat verkerende boerderij (Rijksmonument) van het type 'Oldambster' met een inhoud van ca. 3.600 m3, met een vrijstaande stenen bijschuur en 8.820 m2 grond voor fl. 50.100. De boerderij werd na voor ca. 0,8 mio te zijn gerestaureerd als eigen woning door belanghebbende in gebruik genomen. Laatstgenoemde claimde ter zake op grond van artikel 42 a zevende lid wet IB'64 een bedrag van fl. 436.450 aan aftrekbare onderhoudskosten, vóór verrekening van aan deze kosten toe te rekenen (te) ontvangen subsidies. Voor een goed begrip memoreer ik hier de vorenbedoelde faciliteit volgens artikel 42a wet IB'64, voor eigenaren van woningen in gebruik als eigen woning, met de status van Rijksmonument. Dezen kunnen als enige eigenaar zelfbewoner naast financieringskosten eveneens de vaste lasten en de onderhoudskosten in aftrek opvoeren, voor zover deze de aan het netto huurwaardeforfait gere lateerde drempel overschrijden. De restauratie behelsde o.a. de sloop van de bijschuur, welke enige jaren voor de overdracht grotendeels verwoest was door een omgewaaide boom. Zowel voor als na de restauratie kende het pand een woon- en een schuurge- deelte, waarvan de oppervlakten op de begane grond gelijk zijn gebleven. Op de lege zolderruimte boven het woon gedeelte zijn vijf slaapkamers met een tweede badkamer en een toilet gebouwd. Van de buitenmuren is 38% vervan gen, terwijl de volledige dakbedekking (pannen) werd afgenomen ten einde enkele onderdelen van de kapkonstruk- tie te kunnen repareren c.q. herstellen. Slechts een bescheiden deel (ca. 12%) van de pannen werd vervangen. Bestaande leidingen (g.w.e.) zijn vervangen en het woondeel is voorzien van een cv-installatie. Op de begane grond worden de keuken, badkamer en toilet vervangen en wijzigt de indeling in beperkte mate. Door belanghebbende werd vooraf gaande aan de restauratie een beslis sing gevraagd aan BBM. De beslissing luidde dat de aftrekbare onderhouds kosten nihil bedroegen. De inspecteur stelde dat er in casu geen sprake kon zijn van enige aftrek omdat: 1het pand aan de vooravond van de restauratie reeds geen bron van inkomen meer was; 2het pand door de aan de restauratie voorafgaande sloopwerkzaamheden als bron van inkomen teniet is gegaan; 3het pand door de restauratie zo wezenlijk is veranderd dat naar inrichting, aard/funktie of omvang een woning tot stand is gebracht die voorheen niet bestond; 4. in het geval de voorafgaande drie stellingen mochten falen, de in het onderwerpelijke jaar aftrekbare onderhoudskosten nihil bedragen gelet op de in het jaar ontvangen dan wel toegezegde subsidies. Deze fiscale nihil-beslissing vooraf had overigens als konsequentie - gegeven het feit dat het hier ging om een pand dat volledig in gebruik is als eigen woning - dat ter zake van de in het kader van de BBRM-regeling gevraagde subsidie resulteerde in een 60% subsi die a fonds perdu. Dat wil zeggen een subsidie van 60% van de vastgestelde subsidiabele kosten, in plaats van de gebruikelijke 30% subsidie en een gelijk bedrag als restauratie-hypotheek (een lening bij het Nationaal Restauratie Fonds met een rente van 5 onder de marktrente). Deze subsidie-faciliteit eenmaal vast gesteld zijnde wijzigt niet meer, ook niet wanneer achteraf blijkt dat toch fiscale aftrek wordt genoten terzake van de restauratie. 1De boerderij kwalificeert ondanks aanzienlijk achterstallig onderhoud als bron van inkomen aan de voor avond van de restauratie, op grond van het feit dat het tot aan de over dracht toe steeds normaal bewoond is geweest. Het pand beantwoordde kennelijk dus nog aan het doel waarvoor het gesticht was. 2. Inspecteur's tweede stelling dat de verrichte sloopwerkzaamheden ertoe zouden hebben geleid dat het pand als bron verloren is gegaan verwerpt het hof eveneens. Tijdelijke onbewoonbaarheid van een woning als gevolg van onder- houds- dan wel andere werkzaam heden acht het hof op zichzelf onvoldoende om het pand het karakter van inkomstenbron te ontnemen. Van dit laatste zou wel sprake zijn als het pand (vrijwel) met de grond gelijk zou zijn gemaakt en vervangen door een nieuwe opstal. In casu blijft voldoende van het pand c.q. het kale casco staan. De afbraak van de stenen bijschuur miste volgens het hof in dit verband betekenis. 3De cruciale vraag in deze procedure was of de restauratie dusdanig ingrijpend was dat deze resulteerde in de realisatie van een nieuwe bron van inkomsten m.a.w. of er sprake was van een radicale vernieuwing dan wel van het restaureren van een bestaand pand. Op grond van de volgende overwe gingen konkludeerde het hof dat sprake was van de laatstgenoemde situatie. Een vergelijking van aard, voorko men en indeling van het pand vóór en na de restauratie, brengt het hof tot het oordeel dat noch uitwendig noch inwendig er zoveel veranderd is dat moet worden gesproken van een radicale vernieuwing resulterend in een nieuwe onroerende zaak. De kern van het betoog van het hof betreft de kern van de onroerende zaak te weten het casco. Aangezien er van het casco niet te veel wordt gesloopt en er van het casco in- en uitwendig door de restauratie niet te veel verandert, is er geen sprake van een radicale vernieuwing. De sloop van de bijschuur, de invulling die aan de zolder werd gegeven, de vervanging van gas-, water- en elec- triciteitsleidingen en de keuken en badkamer, waren dan okniet voldoende om de restauratie te kwalificeren als een radicale vernieuwing. nb. Opgemerkt zij dat de subsidie gever (BRMM-regeling) zich even eens beperkt tot het wezen van het monument, te weten het casco (herstel). 4. Voor wat de hoogte van de aftrek bare onderhoudskosten betreft kiest het hof voor de versie van de inspec teur, daarmee voorbijgaande aan de

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1994 | | pagina 23