De levensloop van Leiden
m
De naam Leiden gaat terug op de streeknaam Leithon, die in de tiende eeuw
voorkomt in een goederenlijst van de Utrechtse St. Maartenskerk en die
ongeveer het huidige Leiderdorp en het Waardeiland omvatte.
De stad Leiden is ontstaan uit drie voorstedelijke kernen: de Burcht, een
agrarische nederzetting langs de Rijn en het grafelijk hof. Rond 1100 was
er al een Burcht, gelegen op een terp, de burchtheuvel.
ARIELA NETIV EN RUDI VAN MAANEN
Detail van de kaart (1550) van Pieter Sluyter met de omgeving van de Witte Poort en de Rijnsburgerpoort
(Collectie Gemeentearchief Leiden)
De graaf zelf bezat ook grond in het
huidige Leiden. Hij benoemde tot
1268 de pastoors van de Pieterskerk,
waarvan de bouw in 1121 begonnen
was. Rond 1200 had de graaf rond de
kerk een grafelijk huis staan (pas in de
tweede helft van de dertiende eeuw
werd het Binnenhof in Den Haag
gebouwd), een hoeve, een boomgaard
en een gevangenis. Behalve de gevan
genis, het Gravensteen aan het
Gerecht dat nu in gebruik is bij de
juridische faculteit, en de kerk zijn al
deze gebouwen in de loop der eeuwen
afgebroken.
Tussen de Burcht en de grafelijke
gebouwen lag in de dertiende eeuw
langs de zuidoever van de Rijn een
dijk, waarnaast zich een kleine agrari
sche nederzetting had gevormd. Dat
blijkt uit bodemvondsten van leer,
mestkuilen e.d. De huizen stonden
maar aan één kant van de straat, onge
veer in het midden van de huidige
Breestraat. Toen men in de eerste
helft van de dertiende eeuw de straat
wilde verbreden zijn die huizen afge
broken en zijn er nieuwe gebouwd. De
kelders van sommige huizen in de
Breestraat dateren nog uit die tijd, kijk
bijvoorbeeld naar nr. 113
De oudste brug over de Rijn lag er in
ieder geval in 1204, op de plaats waar
nu de Visbrug ligt. In hetzelfde jaar
werd, in verband met de twisten tussen
graaf Willem I van Holland, broer van
graaf Dirk VII, en graaf Lodewijk van
Loon, de echtegenoot van Ada, de
dochter van Dirk VII, een verdedi
gingsgracht gegraven: Rapenburg en
Steenschuur.
Stadsrecht in 1266
Het oudste stadsrecht dat is overgele
verd dateert uit 1266 en werd verleend
door Floris V, maar uit de oorkonde
blijkt dat het teruggrijpt op eerdere
stadsrechten die door zijn voorgangers
verleend zijn.
In de tweede helft van de dertiende
eeuw werd een reeks van stedelijke
gebouwen neergezet, zoals een
wanthuis, een vleeshuis, een wolhuis,
een begijnhof en een gasthuis. Van het
St. Catharinagasthuis is nog een gevel
steen te zien in de gevel van de Waalse
kerk aan de Breestraat. In de veer
tiende eeuw kwamen daar nog een
raadhuis, op de plaats waar het stad
huis nu nog staat, en een Grote School
bij-
Uitbreidingen
Om de bevolkingsgroei op te vangen
werd de stad in de veertiende eeuw
drie keer uitgebreid. De eerste keer
ging het om het gebied tussen de
Burchtgracht en de Hooigracht, waar
al wat bebouwing was. Er werden twee
nieuwe grachten gegraven, de
Hooglandse Kerkgracht en de
Hooigracht. Tussen twee grachten
werd in 1314 een kapel gesticht, de
voorloper van de huidige Hooglandse
Kerk. In 1346 gaf gravin Margaretha
toestemming om de stad aan alle
kanten met 200 roeden, dat is circa
750 m, uit te breiden. Graaf Willem V
draaide dat besluit in 13 5 5 terug en
verordonneerde dat de stad slechts
als stedelijk gebied mocht beschouwen
wat op dat moment begracht en bevest
was. Dat waren twee gebieden aan de
noordkant van de stad ter weerszijden
van de Mare, namelijk het
'Marendorp', met schout Jan Vos
(de Jan Vossensteeg!) aan de oostkant
en een kern rond de in 1330 gestichte
O.L.V. Kerk aan de westkant, en een
gebied ten oosten van de stad in de
Waard. Een deel van de ruïne van de
O.L.V. Kerk is nog te zien aan het
Vrouwenkerkplein.
De derde uitbreiding, aan de zuidkant
van de stad, kreeg tenslotte in de jaren
1386-1389 zijn beslag. De nieuwe
vestwal liep hier vanaf de Hogewoerd
langs de bestaande wetering (nu de
Geregracht en Zoeterwoudsesingel)
tot de Naakte Sluis in de Vliet. Dit
gebied was al in gebruik: als raamland
(voor het drogen van laken), stadsdoe-
len en rond de Hogewoerd als woon
gebied. Vanaf de sluis in de Vliet werd
de vestwal op een afstand van 62
roeden van de oude wal doorgetrok
ken tot de Rijn. In dit gebied stond
alleen het leprooshuis langs het
Noordeinde.
Rond de middeleeuwse stad liep een
muur. Deze muur is bij latere uitbrei
dingen steeds gesloopt, zodat alleen de
muurtoren Oostenrijck, uit 1481, aan
de Jan van Houtkade nog overeind
staat.
Tussen 1574 en 1611 groeide dde
bevolking van de stad van circa 12.000
naar circa 30.000 man. De groei werd
opgevangen door de verkaveling van
tijdens de Reformatie geconfisqueerde
kloosterterreinen, door het bouwen
op grond van particulieren en op
raamlanden en door muurhuizen
tegen de stadsmuren te bouwen.
Er werd een klein nieuwbouwwijkje
gebouwd ten zuiden van de in 1576
gegraven Haven, waarvan de
Zuidsingel de zuidgrens vormde.
Tenslotte moest er toch weer uitge
breid worden.
In 17de eeuw 70.000 inwoners
In de zeventiende eeuw is de stad
wederom drie keer uitgelegd, volgens
een concept dat al in 1611 ontwikkeld
is. De eerste uitbreiding vond plaats
aan de noordkant van de stad. Een
gebied tussen het Galgewater en de
Oude Herengracht werd bouwrijp
gemaakt en voornamelijk voor wonin
gen bestemd. Uitzondering daarop
vormen de Stadstimmerwerf, de
Lakenhal en een driehoekig terrein,
dat tot veemarkt bestemd werd, de
Beestenmarkt. In 1644 volgde een
kleine vergroting aan de noordoost
zijde rond de Haven. En de min of
meer evenwichtige stadsplattegrond
werd voltooid door de annexatie van
1659, waarbij de stad vergroot werd
aan de oost- en zuidoostkant. Hierbij
lag de nadruk nog veel meer op
woningbouw. Er waren overwegend
4