Bouwhistorie en het Verdrag van Malta Op 16 januari 1992 ondertekende minister d'Ancona op Maltahet Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. Met de ondertekening is een stap gezet op weg naar een meer uniforme Europese monumentenwet geving. Het verdrag moet nog door het Nederlandse parlement geratificeerd worden. Hiervoor wordt momenteel in Den Haag een goedkeuringswet voorbereid. De ondertekening van het verdrag houdt in dat de Monumentenwet 1988 gewijzigd zal moeten worden. De wetswijziging zou naast archeologie, ook betrekking moeten hebben op bouwhistorisch onderzoek, zoals uit de tekst van het verdrag blijkt. AD VAN DRUNEN Het Verdrag van Malta In het verdrag staat in artikel 1lid 3 'Tot het archeologische erfgoed behoren bouwwerken, gebouwen, complexen, aangelegde tuinen, roerende zaken, monumenten van andere aard, alsmede hun context, ongeacht of zij op het land of onder water zijn gelegen.' Uit deze omschrijving blijkt dat ook bovengrondse cultuurhistorische monumenten onder het Verdrag van Malta vallen. De officiële verdragstekst is in het Engels en het Frans gesteld. Hierin wordt de term 'archaeology' respectievelijk 'archéologie' gebruikt. In beide talen wordt hieronder zowel archeologie als bouwhistorie verstaan. In het Nederlands is er onderscheid tussen beide onderzoeksdisciplines. De Nederlandse vertaling van de verdragstekst spreekt echter alleen over 'opgravingen'. Het onderzoek van bouwwerken, gebouwen en complexen is vooral een bouwhistorische aangele genheid. In de Nederlandse vertaling van het Verdrag van Malta zal de term 'opgraving' daarom moeten worden vervangen door 'onderzoek'. Bouwhistorisch onderzoek De afgelopen decennia is de belang stelling voor bouwhistorisch onder zoek sterk toegenomen. In de jaren zestig werd het onderzoek vooral door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg uitgevoerd. Vanaf het midden van de jaren zeventig zijn ook gemeenten het nut van deze vorm van historisch onderzoek voor de monumentenzorg gaan inzien. Vooral na de nieuwe Monumentenwet is er een groeiend aantal bouwhistorici werk zaam in de belangrijke Nederlandse monumentengemeenten. Zij begelei den de veranderingsprocessen in de binnensteden. Zo werd eind 1993 een meerjarig onderzoeksproject naar de historische structuur van Maastricht afgerond. (Zie Heemschut februari 1994). De resultaten van de structuuranalyse moeten gebruikt gaan worden bij de nieuwe stedebouwkundige plannen en het beheer van de historische binnen stad. De grote veranderingen die in de Maastrichtse binnenstad plaatsvinden maken een dergelijke historische basis onmisbaar. Helaas is de gemeente na de beëindiging van het project nog niet overgegaan tot continuering van het bouwhistorisch onderzoek. Bouwhistorische gegevens toegepast Een bouwhistoricus onderzoekt bouw- sporen en verborgen historische zaken in gebouwen. Zo wordt de bouw geschiedenis en de monumentale waarde van gebouwen bepaald. Deze kunnen van dienst zijn bij verbouwin gen en bij het beheer van monumenten. De afzonderlijke gebouwen vormen een samenhangend stedebouwkundig monument. De bouwhistoricus onder zoekt deze samenhang en analyseert de historisch stedebouwkundige structu ren ten behoeve van stedebouwkundige plannen. Sinds de decentralisatie zijn de gemeenten zelf verantwoordelijk voor de monumentenzorg. Zij schakelen voor de uitvoering van het gemeente lijk monumentenbeleid, het subsidie stelsel en het beheer van beschermde stads- en dorpsgezichten steeds vaker bouwhistorische specialisten in. Het begrip 'bouwhistorie' komt niet als zodanig in de Monumentenwet en dus ook niet in de modelmonumenten- verordening van de VNG voor. Het ontbreekt de gemeenten hierdoor aan een goed juridisch kader ter verkrijging van de basisgegevens voor de uitoefe ning van haar monumentenzorgtaken. De Monumentenwet Een gebouw kan wegens het belang voor de wetenschap of de cultuur historische waarde tot monument verklaard worden. Als echter dit monument verbouwd of gerestaureerd wordt, neemt de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde meestal sterk af. Bouwhistorisch onderzoek vóór en tijdens de bouwactiviteiten is dan uit wetenschappelijk oogpunt geboden. De Monumentenwet hanteert echter alleen de term 'opgra ving'. Bij de komende wetswijziging in het kader van het Verdrag van Malta zal naast het begrip 'opgraving' ook het bovengrondse onderzoek van gebouwen moeten worden ingevoerd. De Nederlandse wetgeving sluit dan meer aan bij de Europese monumen tenzorg. 's-Hertogenbosch, 24februari 1994 A. van Drunen, namens de Stichting Bouwhistorie Nederland. fosTEfL MOETBLÜVW Aan de Nieuwezijds Kolk in Amsterdam tegenover hert Korenmetershuis is vorige maand de meest specta culaire archeologische vondst van de laatste jaren gedaan. Tijdens het sloopwerk stuitte men op de west muur van het uit de dertiende eeuw gebouwde Kasteel van de Heren van Aemstel, waarvan Vondel reeds repte. Het bouwwerk moet ongeveer 22 bij 22 meter groot geweest zijn. Wethouder Jeroen Saris wil zoveel mogelijk delen van het oude kasteel laten opgraven en krijgt daarvoor de medewerking van de ABN Amro, die op deze plaats een groot project wil realiseren. De bouw kan beginnen zonder dat de archeologen daar last van hebben. Bank en gemeente ondezoeken nog hoe de restanten ondergebracht kunnen worden in het nieuwbouw project. Zoals op de foto te zien is, voert Heemschut een pleidooi voor integraal behoud van het slot. In het juni-nummer komen we op deze vondst terug. 44

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1994 | | pagina 44