Het Rapenburg, geschiedenis van een Leidse gracht In 1992 kreeg de publicatie van een grootschalig onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van de belangrijkste Leidse gracht het Rapenburg - zijn beslag. In de zes delen waarin de circa 64 Rapenburghuizen vanaf Breestraat/Noordeinde tot aan de Nonnenbrug worden behandeld vanaf de middeleeuwen tot op hedenstaan de wooncultuur en de inrichting van de huizen centraal. Deze worden bezien vanuit de sociale achtergrond van de opeenvolgende bewoners. C.WILLEMIJN FOCK Gevelwand van Rapenburg 4 tot en met 10, gebouwd in 1668 op het terrein van het voorma lige Barbaraklooster/Prinsenhof Het Rapenburg was oorspronkelijk als vestgracht gegraven ter bescherming van de stadskern aan de westzijde, maar bij de stadsuitbreiding in 1386 namen de singels die functie over en werd het Rapenburg een woongracht, die door haar extra breedte direct aanzienlijke bewoners aantrok. In de vijftiende eeuw vestigden zich hier ten gevolge van de godsdienstige opleving onder invloed van de Moderne Devotie niet minder dan drie kloos ters. Hun bloei was echter van korte duur en al voor de Hervorming leden zij onder een afnemende bezetting en geldgebrek. Het zijn deze kloosters die bij de stichting van de universiteit in 1575, na het moedig doorstane beleg van de Spanjaarden, de jonge academie tot huisvesting konden dienen. Klooster omgebouwd tot Prinsenhof Het Barbaraklooster aan het begin van de gracht werd daarvoor ijlings door de nog achtergebleven nonnen ontruimd. Twee jaar later verhuisde de universiteit naar de kapel van het Witte Nonnenklooster verderop - nog altijd het hoofdgebouw van de univer siteit - en werd het Barbaraklooster omgebouwd tot Prinsenhof, waarin de Oranjeprinsen van Maurits tot Willem III tijdens hun studie in Leiden hun intrek namen. Hoogleraren en studen ten vormden sindsdien een groot deel van de bewoners van de gracht en tussen hen in vestigden zich boekhan delaren - te beginnen met Plantijn, later onder meer de Elseviers, Pieter van derAa, wel genoemd de 'boek drukker van Europa', en de familie Luchtmans - die Leiden binnen de Republiek een centrum deden worden van wetenschappelijke productie. Stadspatriciaat De rijkere bewoners die zich juist aan het Rapenburg concentreerden vormden een nauw verweven groep uit de kringen van het stadspatriciaat en de textielindustrie, vaak door huwelij ken onderling verbonden. Veel fami lies bezaten meer huizen tegelijk, deels in gebruik bij kinderen of verwanten. Zo heeft de familie Van Leyden - vanaf haar komst naar Leiden in de zeven tiende eeuw bestuurlijke functies bekledend - tot in de negentiende eeuw zeven van de voornaamste huizen korter of langer in bezit gehad en tevens aan hun positie aangepast en ge moderniseerd Het is in de huizen dat de status en sociale aspiraties van de bewoners duidelijk tot uitdrukking kwamen. Vanaf het begin was er een drang naar grotere, brede huizen, vooral verwe zenlijkt door samenvoeging van kleine middeleeuwse percelen, waarbij echter een werkelijke integratie van de inde ling en gevel vaak nog lang achterwege bleef. De eerste brede gevels bij samenvoeging ontstonden pas rond het midden van de zeventiende eeuw, waarbij architecten alsArentvan 's Gravesande, Pieter Post, Willem van der Helm en Jacob Roman kunnen worden genoemd, maar ook de brede achttiende-eeuwse lijstgevels werden vaak vóór bestaande woningen geplaatst om naar buiten toe een representatieve indruk te maken. Dat leidde tot veel compromissen, zoals een natuurstenen middenpartij met beneden een venster in plaats van de voordeur omdat die anders niet zou aansluiten bij de bestaande gang (Rapenburg 65). Bij het van oorsprong middeleeuwse Rapenburg 61 moest vanuit het voorhuis de voordeur zelfs schuin in de achttiende-eeuwse zeven- traveeëngevel worden uitgehakt en stoot de muur van de linkerzijkamer midden op een raam, omdat anders de door Jacob Roman ontworpen gevel geen harmonisch geheel zou vormen. Kloosters afgebroken Alleen bij de afbraak in de zeventiende eeuw van de twee resterende klooster gebouwen konden op de vrijkomende terreinen tamelijk uniforme percelen worden uitgegeven. Vooral op de plaats van het Prinsenhof heeft de stad zich moeite getroost door voorschrif ten over hoogte en decoratie te inspi reren tot een fraaie gevelwand en bebouwing die de burgerelite moest aantrekken. Hele stukken werden echter ook door bouwspeculanten zoals steenhouwers en timmerlieden opgetrokken met smallere enkelvou dige huizen. Interieurs Het interieur vormde nog duidelijker het resultaat van continue aanpassin gen en moderniseringen vanwege veranderende eisen van wooncomfort of status. Monumentale trappehuizen werden steeds meer een vereiste, maar waren in de meeste huizen moeilijk inpasbaar. Vast in de decoratie opge nomen schilderingen op schoorste nen, boven deuren en op wanden en plafonds sierden menig vertrek. De op doek uitgevoerde schilderingen van meesters als Pieter van Ruyven, Dirk Dalens, Jacob de Wit of Dirk van derAa bleken echter makkelijk uit de vaak fraai gesneden lambrizeringen en lijsten te verwijderen; hun aantal is dan ook in later tijden gedecimeerd en nu grotendeels slechts bekend uit geschreven bronnen of foto's van vóór de uitbraak. Vooral de periode rond de eeuwwisseling is in dit opzicht desas treus geweest.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1994 | | pagina 34