Noten
Nijmegen, Kannenmarkt. Herstel van de historische woonfunctie schept een nieuwe identiteit.(foto RDMZ).
dat dergelijke zaken als welstand
dienen te worden aangemerkt.
Cultuurhistorische verkenningen
Met het ontwikkelen van het instru
ment van de 'Cultuurhistorische
Verkenningen'3 kunnen door middel
van een analyse van de cultuurhistori
sche essentie van een gebied 'ontwik
kelingskansen en -risico's' worden
omschreven met betrekking tot de
planologie, de economie en de archi
tectuur. Laatstgenoemd aspect biedt
een onderbouwing voor het ontwer
pen van een beeldkwaliteitsplan.
Deze planvorm bezit geen formele
status, maar is in de Architectuurnota
van de ministers van VROM en
WVC4 als een mogelijkheid genoemd
om een door de gemeentelijke over
heid gewenst architectuurbeleid
inzichtelijk te presenteren. In opdracht
van beide ministeries is vorig jaar, na
een uitgebreide inventarisatie, een
objectieve formulering voor de
ontwikkeling van dergelijke plannen
gepubliceerd.5 Door het beeldkwali
teitplan te koppelen aan een bestem
mingsplan (en eventueel een streek
plan) kan aan toekomstig ruimtelijk
beleid een zekere garantie voor archi
tectonische kwaliteit worden mee
gegeven.
De moeilijkheid bij deze aanzet tot een
inzichtelijk architectuurbeleid is even
wel het vaststellen van een referentie
kader. Waarmee de discussie weer bijna
terug is bij de vraag wat 'ontsierende
nieuwbouw' is.
Welk referentiekader voor
Wageningen?
Tijdens de voorbereidingen voor een
'Cultuurhistorische Verkenning' voor
Wageningen6, op verzoek van de
Gemeente Wageningen door de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg
ontworpen ter onderbouwing van een
nog te formuleren gemeentelijk archi
tectuurbeleid, stuitten de onderzoekers
op het verschijnsel van de wederop
bouw uit het begin van de veertiger
jaren. Daar aan de hand van vroege
prentbriefkaarten niet anders kon
worden vastgesteld dan dat het voor
oorlogse stedelijk beeld van
Wageningen zich in alle opzichten
kon meten met andere, middelgrote
Gelderse steden,-moest geconstateerd
worden dat de 'ambachtelijke archi
tectuur' (want onder die noemer is
deze bouwwijze in historische kernen
veelal gepresenteerd) in opvallende
mate heeft ingegrepen in de stedelijke
verschijningsvorm. In feite is door de
introductie van de architectuur van
de zgn. Delftse School de Wageningse
identiteit vervangen door een acade
misch, Hollands nationalisme. De
wederopbouw heeft daarmee de stad
Wageningen voor wat betreft zijn
cultuurhistorische structuur een
'vertraditionalisering' doen onder
gaan, waarmee de culturele stedelijke
continuïteit is verbroken.
Het bepalen van het referentiekader
voor een architectuurbeleid kan dus
nogal problematisch zijn. Moet het
in het geval Wageningen gebaseerd
worden op de traditionele uitgangs
punten van de Delftse School of dient
de essentie van het verstedelijkings-
proces van voor de oorlogsverwoesting
als zodanig aangemerkt te worden?
Uiteraard doet dit probleem zich in
een beperkt aantal steden voor, maar
dat met het toevoegen van nieuwe
architectuur in traditionele vormen
een historisch verantwoord stadsbeeld
wordt verkregen is een illusie. De
herbouwsteden tonen aan dat een
dergelijke stedelijke vernieuwing
evenzeer een a-historisch stadsbeeld
oplevert als bijvoorbeeld het geval is
bij het stadshart van Rotterdam.
Nijmegen: nieuwe identiteit en
continuïteit
Meer mogelijkheden biedt een bena
deringswijze die zich baseert op zaken
als herkenbare stedelijke structuur en
functionaliteit om zich vervolgens te
richten op hetzij beheer, hetzij
ontwikkeling van bijbehorende
stedebouwkundige en architectonische
vormen. Bij de 'wederopbouw' van de
als beschermd stadsgezicht aangewe
zen Benedenstad van Nijmegen is
gestreefd naar het herstel van de tradi
tionele woonfunctie in de vorm van
zgn. eengezinswoningen in de nog
aanwezige stedelijke structuur. De
plattegrond van de woningen maakt
een eventuele transformatie van de
begane grond naar een winkelbestem
ming mogelijk. Na de grote sanerings
acties van de zestiger jaren was van
historische identiteit nauwelijks meer
sprake, doch een nieuwe identiteit is
wel degelijk geschapen, zodat recht is
gedaan aan de culturele continuïteit.
Gebaseerd op genoemde benaderings
wijze zijn bijvoorbeeld ook de plannen
voor het nieuwe Groninger museum
bezien, zoals die inmiddels vorm
krijgen in de voormalige zwaaikom
van het Verbindingskanaal. Door de
Rijksdienst is over de architectonische
vormgeving geen mening uitgespro
ken, wel is de opmerking gemaakt dat
de situering van het museum de gele
genheid biedt om het Groninger
hoofdstation (gebouwd in 1895) meer
direct met het centrum van de stad te
verbinden, iets wat al een eeuw gemist
wordt.
Rijk past terughoudendheid
Genoemde gevallen tonen aan, dat aan
het begrip 'ontsierende architectuur'
wellicht nog vele discussies gewijd
kunnen worden, die echter in feite
niets toevoegen aan de kwalitatieve
aspecten van het stedelijk ontwikke
lingsperspectief. Het blijkt geen
kwestie te zijn van traditionele bouw
wijzen versus meer expressieve archi
tectuur, noch is het een zaak van
welstand. Zeker op dit punt past enige
terughoudendheid bij een rijksinstan
tie die momenteel op grond van de
Monumentenwet gebouwde zaken ter
bescherming krijgt voorgelegd, welke
in de twintiger jaren nog als 'ontsie
rend' werden aangemerkt.
Peter van Dun, Rijksdienst voor de
Monumentenzorg
'Het aanzien waard', Geschiedenis van de welstandszorg
in Nederland. Drs Marijke Beek 1985.
'Hiaten in de euforie' Beleidsplan 1993 - 1996 van het
Stimuleringsfonds voor Architectuur, Rotterdam 1993.
Zie hiervoor de WVC Nota 'Investeren in Cultuur' het
onderdeel 'Sectornota Cultuurbeheer'.
Nota Ruimte voor Architectuur van WVC en VROM,
Den Haag, 1992.
'Het Beeldkwaliteitplan, instrument voor kwaliteitsbe
leid', samengesteld door Kuiper Compagnons.
Cultuurhistorische Verkenning Wageningen, Zeist,
oktober 1993.
19