De zorg van een provincie voor haar
monumenten
Het eigen beleid van Limburg
MATHIEU SCHLIJPER
Op 18 december 1992 hebben Provinciale Staten van Limburg de Nota
Provinciaal Monumentenbeleid Limburg vastgesteld. De nota is een antwoord
op de nieuwe monumentenwet 1988 die de bevoegdheden van de provincies
danig heeft verkleind. 'De mooiste provincie van het land', zoals Limburg
zich graag laat noemengaat een eigen beleid voeren, losgekoppeld van het
rijksbeleid. 'We beginnen', zegt gedeputeerde Kockelkorn, 'met het stoppen
van de regeling datje automatisch subsidies kunt krijgen voor restauratie en
onderhoud van rijksmonumenten, want dat is een zaak van het Rijk.
Wij gaan een eigen provinciale monumentenlijst maken. Dat wordt het
centrale gegeven in ons beleid. Omdat de wetgever, het Rijk, onze rol tot bijna
nul teruggebracht heeft, hoeven wij daarop niet meer onze eerste oriëntatie te
zoeken.
In dit themanummer over Zuid-Limburg een gesprek van Mathieu Schlijper
met drs. G.M.K. Kockelkorn over zijn plannen, zijn enthousiasme en zijn
teleurstellingen. Kockelkorn beheert de portefeuille Welzijn, Cultuur,
Onderwijs, Emancipatie en Sport.
De Gedeputeerde van Limburg voor o.m.
Monumentenzorg drs. G.M.K. Kockelkorn.
Kockelkorn: 'De rol van de provincies in
het monumentenbeleid, die toch al klein
was, is door de monumentenwet 1988
nog verder teruggeschroefd. De vergro
ting van de rol van de gemeenten past
wel bij het algemene beeld de verant
woordelijkheid zo dicht mogelijk bij de
burgers te brengen, maar er zitten ook
nadelen aan. Juist grotere monumenten
bevinden zich vaak in kleinere gemeen
ten: kastelen, burchtachtige gebouwen,
kloosters, buitenhuizen. Veel gemeen
ten kunnen de zorg hiervoor qua'
bestaffing en deskundigheid nauwelijks
aan, waarbij ook nog maar de vraag is of
politiek-bestuurlijk gezien een dergelijk
monument wel die aandacht krijgt die
het op grond van zijn status en histo-
risch-culturele context verdient. Dat is
een probleem. Wat de bemoeienis met
monumenten betreft, zijn wij juist van
mening dat de provincie het perfecte
middenniveau inneemt tussen het Rijk
dat vaak te ver af staat en de gemeente
die er vaak te dicht op zit. De provincie
zit er dicht genoeg bij om alle ins en outs
te kennen en een rol te kunnen spelen bij
het zoeken van nieuwe bestemmingen;
anderzijds zit de provincie er weer ver
genoeg van af om ook de bovenlokale
belangen die een rol spelen bij zo'n
monument het toekomend gewicht te
geven.
Je zou dus zeggen: geef de provincie dat
vertrouwen. Maar dat is niet gebeurd! In
feite is onze rol teruggedrongen tot een
adviserende rol met betrekking tot
monumenten in het buitengebied.
Verder is het zo dat wij nog een rol
mochten spelen met betrekking tot de
honderdduizend min-gemeenten
(budget minder dan f. 100.00 per jaar).
Voor zulke gemeenten zouden we
provinciaal kunnen poolen. Die moge
lijkheid heeft de wet geboden, maar de
wet heeft tegelijkertijd voor de gemeen
ten een ontsnappingsmogelijkheid inge
bouwd. Op twee gemeenten na hebben
ze allemaal de ontsnappingsmogelijk
heid aangegrepen, zodat ook deze moge
lijkheid van de provincie om een rol te
spelen bij ons is komen te vervallen. We
constateren dus dat de wetgever al
weinig mogelijkheden bij de provincie
gelegd had en dat één van die mogelijk
heden de facto in deze provincie op niets
is uitgelopen, niet door onwil van de
provincie, maar omdat de gemeenten
niet willen'.
Facilitaire bureau's in de aanbieding
En dat gebrek aan deskundigheid?
Kockelkorn: 'Dat is altijd een pijnlijk
punt, want wie geeft openlijk toe' dat hij
tekort schiet in deskundigheid? Het
onderzoek van dr. Nelissen ('Gemeen
telijke Monumentenzorg op de rails')
heeft aangetoond dat ernstig betwijfeld
moet worden of kleinere gemeenten met
hun kleine ambtelijk apparaten in staat
zijn om de vereiste deskundigheid op te
brengen. Om te bevorderen dat de gede
centraliseerde taken op korte termijn
adequaat ter hand kunnen worden
genomen willen wij financiële onder
steuning geven bij de opbouw van een
Facilitair bureau dat primair onder
gemeentelijke verantwoordelijkheid
moet vallen, maar ook hier moet ik tot
mijn teleurstelling constateren dat de
bereidheid van gemeenten om daar echt
serieus op in te spelen, niet erg groot is.
Het facilitair bureau is nog niet van de
grond gekomen. Het is een idee. De
gemeenten staan niet geweldig te sprin
gen om dat idee op te pakken.'
Kan de provincie niet wat meer stimuleren?
Kockelkorn: 'We stimuleren ons suf.
Wat kun je nou meer doen dan geld
beschikbaar stellen voor een periode van
liefst vier jaar, tonnen in het vooruitzicht
stellen, en zeggen: bouw een facilitair
bureau op van echt deskundige mensen.
Misschien krijgen wij er wel drie of vier
voor de hele provincie in één bureau
bijeen, die dan ten dienste kunnen staan
van alle gemeenten, maar als die niet in
dat idee wensen te stappen, dan houdt
het toch op. We kunnen hen niet
dwingen en we kunnen hen zelfs blijk
baar nauwelijks overhalen met geld dat
we beschikbaar stellen. Het is niet aan
de provincie om te pas en te onpas te
komen met allerlei ideeën van zouden
jullie dat nou niet doen? Je kunt hooguit
iets aanbieden. We zétten dus een stap,
maar de reactie op deze stap is niet
bemoedigend. Daaruit zou je kunnen
afleiden dat de gemeenten eigenlijk
zeggen: we doen het zelf, provincie,
bemoei je er niet mee. En u kunt veel
van mij verlangen, maar niet dat ik mij
als een Don Quichot ga gedragen.'
9