Toekomst Nijmeegse kloosters onzeker
In het recente verleden kon Nijmegen met eer de bijnaam ''Monnickendam
aan de Waal dragen. In en nabij deze stad vestigden zich gedurende de
periode circa 1813-1960 zeer veel orden en congregaties. Vervolgens trad er
een fase aan van gebrek aan roepingen en toenemende vergrijzing onder de
kloosterlingen. Dientengevolge begonnen de karakteristieke behuizingen van
deze geestelijken hun oorspronkelijke functie te verliezen. Kloosters werden
onder meer bejaardenoorden of kantoor, of simpelweg slachtoffer van de
slopershamer. Het voortbestaan van vele van deze voor Nijmegen
cultuurhistorisch zeer waardevolle gebouwen is uiterst onzeker. Het is in de
eerste instantie de taak van de gemeentelijke overheid zich over dit
cultuurgoed te ontfermen en het door middel van een helder beleid voor de
toekomst veilig te stellen.
VINCENT COLLETTE
Mariënbosch, klooster en voormalig pensionaat 1923 en 1929) Architect: Charles Estourgie.
(foto's Vincent Collette)
De eerste belangstelling voor het
Nijmeegse kloosterbestand kreeg
concreet gestalte door toedoen van een
doctoraal werkgroep aan het Kunst
historisch Instituut van de Katholieke
Universiteit te Nijmegen, waartoe de
schrijver van dit artikel behoorde. Deze
projectgroep inventariseerde in de jaren
1982-1983 de belangrijkste kloosterge
bouwen. De inventarisatie vormde de
aanzet tot een uitgebreider onderzoek in
de periode 1983-1986, dat zijn bekro
ning vond in de publicatie 'Een Veel
kleurig Habijt. Kloosters in Nijmegen in
de negentiende en twintigste eeuw'.
De uitgave van Een Veelkleurig Habijt
was in 1988 voor het Cuypers
Genootschap de aanleiding de Raad en
het College van B. en W. van Nijmegen
te verzoeken met een structuurvisie ten
aanzien van het behoud van klooster
complexen in het Nijmeegse stadsbeeld
te komen. Tevens adviseerde deze
'Vereniging tot behoud van het 19de en
vroeg 20ste-eeuws cultuurgoed in
Nederland' onverwijld een tiental
daarvan de status van gemeentelijk
monument te geven. Hiertoe behoorden
onder meer: het Canisius-wilhelmina
Ziekenhuis (1922-1926), d.w.z. het
kloosterhuis en de kapel daarbinnen, het
klooster Albertinum (1930-1932) en het
Dominicuscollege (1925-1927) van
Eduard, Cuypers, het klooster Nebo
(1926-1928) van Jan Stuyt en het
Berchmanianium (1927-1929) van Joseph
en Pierre Cuypers, alle architecten van
nationale betekenis.
Vandalisme
Kennelijk hebben de adviezen van het
Cuypers Genootschap weinig indruk op
de gemeente gemaakt. Zo verdween in
1991 ten behoeve van woningbouw het
imposante Dominicuscollege van deze
aardkloot door sloop. Alleen de kapel
bleef behouden en veroverde zelfs een
plaats op de Rijksmonumentenlijst.
Maar de zegen rustte niet lang meer op
dit monument. Want in 1992 werd het
geteisterd door vandalisme.
Ook het Canisius-Wilhelmina Zieken
huis zou het loodje moeten leggen om
plaats te maken voor woningen. Voor de
Bond Heemschut was dat in 1991 de
reden om tegenover de Raad en B. en
W. zijn bezorgdheid over het klooster-
beheer te uiten. In het geval van het
ziekenhuis waren in zijn ogen niet alleen
de kapel en de kloosterruimte, maar ook
het hoofdgebouw en twee zijpaviljoens
behoudenswaardig. Een harmonieus te
leggen relatie tussen deze oudbouw en
de geplande nieuwbouw zou zeker op
zijn plaats zijn. Tevens pleitte Heem
schutvoor een totaal-afweging van de
bescherming van kloosters en overige
gebouwen van het 'Rijke Roomsche
Leven' en wel op grond van stedebouw-
kundige, architectuurhistorische en
historische betekenis.
Monumentencommissie niet
onafhankelijk en ondeskundig
Als we moeten afgaan op de huidige
voorstellen van B. en W., dan blijken de
overlevingskansen van de kloosters
uiterst gering. Alleen het Albertinum en
het Berchmanianium worden tot nu toe
voor bescherming voorgedragen. Een
duidelijk geformuleerd kloosterbeleid is
tot nu toe niet op papier gezet. Conform
de monumentenverordening laten B. en
W. zich adviseren door een monumen
tencommissie. Van een adviesorgaan
van onafhankelijken is in dit geval geen
sprake. De voorzitter c.q. waarnemend
voorzitter en een deel van leden en advi
seurs zijn werkzaam bij de gemeente.
Opvallend is ook het gebrek aan bepaal
de, voor de monumentenzorg zo belang
rijke deskundige leden zoals een architec
tuurhistoricus en een stedebouwkundige.
Bij het lezen van de notulen van de
vergaderingen krijgt men niet de indruk,
of, en zo ja, welke toetsingscriteria ten
behoeve van de selectie van kloosters op
de monumentenlijst de commissie han
teert. Het is dan ook niet verwonderlijk,
dat de Raad van State onlangs tijdens
een proces aangespannen door een
stichting tot behoud van de kapel van het
Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis kritiek
uitte op het in subjectieve en onduide
lijke termen gevelde oordeel over het
betreffende object. 'Het interieur is niet
indrukwekkend', zo luidde één van de
'waardestellingen'. Overigens bevat de
kapel door kunsthistorici als waardevol
beschouwde fresco's van de kunstenaar
Joan Collette (1889-1958). Ook andere
kloostercomplexen lijken een objectieve
waardebepaling te missen, laat staan een
formele beschrijving.
Het oordeel over de Nebo, door zijn
architectuur, interieurdecoraties en
ligging het meest waardevolle klooster
van Nijmegen en een serieuze kandidaat
voor de Rijkslijst in het kader van het
MSP (Monumenten Selectie Project) is
29