Het Zeeuwse cultuurlandschap: erfenis van het verleden, monument met toekomst Aad de Klerk 24 Verkaveld werd, mijn lief, de laatste hof. Het blinken van de wateren zelfs werd dof. Mij blijft de toevlucht van uw levende ogen voor hun alarmen en hun waaiend stof. (Ida Gerhard. Kwatrijnen in opdracht. Amsterdam 1971, p. 39) Eigenlijk bestaat het Zeeuwse landschap niet. Kenmerkend voor het ei landenrijk dat Zeeland tot ver in de 20ste eeuw was, waren de verschil len tussen de eilanden. Verschillen bestonden er boveal qua cultuur, tot uiting komend in bijvoorbeeld dialect en klederdracht, maar ze waren er daarnaast ook in landschappelijk opzicht. Tholen was anders dan Schouwen, en Walcheren had weer een geheel ander karakter dan Zeeuws-Vlaanderen. Ondanks alle naoorlogse ontwikkelingen, waarbij de eilanden - letterlijk en figuurlijk - naar elkaar toe zijn gegroeid, is veel van het eigene van elk eiland nog steeds herkenbaar. Maar we kunnen hier moeilijk alle tien of meer (voormalige) eilanden stuk voor stuk de revue laten passe ren. Daarom leggen we het accent op datgene wat ze in landschappelijk opzicht gemeen hebben. En dat is de combinatie van twee zeer ver schillende landschapstypen. Simpel gesteld bestaan de meeste Zeeuwse eilanden uit een kern die in één keer is ontstaan en die we het oudland noemen; daaromheen zijn, stap voor stap, kleinere en grotere polders tot ontwikkeling gekomen die met elkaar het zogenoemde nieuwland vormen. Samen kleuren beide landschapsty pen het grootste deel van de kaart van Zeeland in. Niet de gehéle kaart. Vandaar dat het duin-, en ook het binnenduinlandschap, beide zo pro minent aanwezig in bijvoorbeeld de Schouwse Westhoek, hier buiten be schouwing moeten blijven. Hetzelfde geldt voor de smalle strook dekzand- landschap op de grens van Zeeuws- Vlaanderen en België. Honderd bochten Wie vanuit Middelburg koers zet naar een van de dorpen op Walche ren, vindt vele bochten op zijn weg. De meeste (oude) wegen volgen na melijk de even zovele grilligheden van de natuurlijke ondergrond. Wat ooit meer of minder diepe kreken waren in een veengebied, zijn inmid dels zandige, hogere en kronkelige kreekruggen. Deze ruggen omarmen als het ware de lager gelegen, vochtige poelgebieden. Dit voor het oudland karakteristieke onderscheid tussen hogere kreekruggen en lage- Werf (v.m. kasteelberg) bij Boudewijnskerke, een van de hoogste van Walcheren, (foto Zeeuws Doe. Centrum, Middelburg) re poelgronden is tot vandaag bepa lend voor de inrichting. Dorpen (meestal van het type kerkringdorp), boerderijen, wegen en akkers vinden we op de ruggen, terwijl in de open en lege poelen grasland overheerst. De percelen zijn klein en in de poel- gebieden soms onregelmatig van vorm. Op Walcheren is dit patroon het beste herkenbaar gebleven, maar de oude kernen van andere ei landen, Schouwen, Tholen en Zuid- Beveland, zijn op soortgelijke manier ontstaan. In de loop van de 12de eeuw wer den deze oudlandgebieden in hun geheel en in vrij korte tijd van een ringdijk voorzien. Op Walcheren, voor het overgrote deel oudland, zal men binnen die ringdijk vergeefs naar andere dijken zoeken. Op Zuid- Beveland, dat nadien met heel veel jongere polders is uitgebreid, vindt men de voormalige zeedijk nu ver landinwaarts. Vooral tussen 's-Heer Arendskerke, Heinkenszand, Nisse en 's-Gravenpolder is deze dijk, ooit de uiterste grens van het eiland, nog goed herkenbaar. Dijk na dijk: het nieuwland Zeeland telt diverse polders met de veelzeggende naam Al te Klein. Op Tholen bijvoorbeeld ligt er eentje waarvan de oppervlakte niet meer dan drie hectare bedraagt! In de zo genaamde Zak van Zuid-Beveland, de streek ten zuiden van Goes, en in westelijk Zeeuws-Vlaanderen we melt het van dit soort mini-polders, allemaal begrensd door de eigen polderdijk. Zeker wanneer die dijken zijn voorzien van hoog opgaande boombeplanting, is er sprake van een zeer specifiek, kleinschalig land schapsbeeld. Dit dijkenlandschap ontstond van af de 13de eeuw met enkele opwas sen, een soort eilanden in de vorm van zandplaten (zoals Ovezande, Heinkenszand en Cadzand) die wer den omdijkt. Vervolgens werden deze uitgebreid met het ene na het andere poldertje: Zo ontstond op den duur een conglomeraat van polders, waardoor oudland en nieuwland aan elkaar groeiden. De kleine polders vormen daarbij als het ware de groeiringen rondom de centrale, meestal ronde of ovale opwassen. De inrichting van al deze polders wijkt duidelijk af van die van de oud landgebieden. In de polders over-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1992 | | pagina 24