Gotische kathedralen en
de 'Kathedraal van Haarlem'
Wim de Wagt
36
Onlangs zijn twee informatieve boeken over kerkelijke bouwkunst ver
schenen. De bouw van kathedralen, geschreven door de Delftse oud
hoogleraar prof. ir. M. Gout, is een samenvatting van bestaande kennis
over de bouw van de gotische kathedraal. De historicus Arjen Looyen-
ga verrichtte eigen onderzoek naar de bouwgeschiedenis van de Haar
lemse St. Josephskerk. Deze negentiende - eeuwse Roomskatholieke
parochiekerk functioneerde in de vorige eeuw tientallen jaren als 'ka
thedraal' van Haarlem. .4-
De bouw van kathedralen is een
schoolvoorbeeld van hoe weten
schappelijke kennis voor een breed
publiek toegankelijk gemaakt kan
worden. Het boek is geschreven ter
gelegenheid van het 25-jarig bestaan
van de bouwonderneming UBA uit
Nieuwegein. In het bestek van nog
geen tachtig pagina's behandelt Gout
de aspecten die de kathedraal ma
ken tot het bijzondere fenomeen dat
dit laat-Middeleeuwse gebouwtype is.
Veel aandacht besteedt de oud
hoogleraar aan de geometrie, die
aan de basis ligt van de plattegrond,
doorsneden en gevels, maar ook een
belangrijke rol speelt in het ontwerp
en de uitvoering van de duizenden
geprefabriceerde onderdelen waaruit
de kathedraal is opgebouwd. De drie
hoek, het vierkant en de vijfhoek wa
ren voor de gotische bouwmeester
de voornaamste maateenheden en
vertegenwoordigden daarbij een
symbolische betekenis. De hele ka
thedraal was opgezet als afspiege
ling van het 'hogere'. Voor de gemid
delde Middeleeuwer, die kon lezen
noch schrijven, was het kerkgebouw
met zijn rijke bouwsculptuur,
wandschilderingen en glas - in -
loodvoorstellingen bedoeld als een
'boek in steen en glas' dat hem de
christelijke geloofswaardigheid bij
moest brengen. Gout idealiseert ech
ter wanneer hij schrijft dat voor de
gotische bouwvakker het werken aan
de kathedraal 'doordrenkt was van
religieus denken' en dat 'elke slag
van zijn beitel tevens een symboli
sche handeling betekende' (blz. 46).
De bouw van kathedralen is in
houdelijk gevarieerd. Naast geome
trische maatsystemen behandelt de
Delftse professor bouwtechnische
constructies en schetst hij praktische
zaken als het transport van materia
len en de rol van de bouwmeester
en de instrumenten en gereedschap
pen die hem en zijn werklui ter be
schikking stonden. De vele illustra
ties die zijn ontleend aan een zes
tiende eeuwse Duitse bewerking van
Vitrivius invloedrijke Tien boeken
i7
over de bouwkunst, zorgen voor een
aantrekkelijke dimensie. Gouts de
gelijke gelegenheidswerk vat het on
derzoek samen naar het wezen en
de oorsprong van de gotische kathe
draal, dat is neergelegd in een grote
hoeveelheid voornamelijk Franse pu
blicaties. Voor iedereen die een pret
tig leesbaar naslagwerk wil over dit
complexe maar boeiende onderwerp
is dit een aanrader.
Van Waterstaatskerk tot
kathedraal
Looyenga's Van Waterstaatskerk tot
Kathedraal is een uitputtende studie
met twee gezichten. Het lijvige boek
beschrijft niet alleen de bouwge
schiedenis van de als neo-classicis-
tisch geboekstaafde St. Josephs
kerk. Ook wordt het overige bekende
werk van de architect H.H. Dansdorp
behandeld, die bij Waterstaat in
dienst was als bouwkundige. Deze
tweedeling gaat ten koste van de
overzichtelijkheid. Looyenga geeft
geen bevredigende samenvattende
interpretatie van Dansdorps oeuvre,
maar veroorlooft zich wel de kwalifi
catie dat de St. Joseph (1841-43)
'een onbetwist hoofdwerk' vormt.
De St. Joseph vormt een mooi
voorbeeld van overheidsbemoeienis
met het kerkelijk bedrijf. De kerk
werd op last van de Staat gebouwd
om, samen met de iets lagere zoge
naamde Groenmarktkerk - van de
hand van de bekende Belgische ar
chitect T.F. Suys-de katholieken in
de Haarlemse binnenstad een repre
sentatieve plaats voor het woord te
geven. Tot aan het begin van de vo
rige eeuw vond de Roomskatholieke
eredienst in de stad nog plaats in
schuilkerken. Van 1853 tot aan het
begin van onze eeuw fungeerde de
kerk aan de Jansweg als kathedraal.
Om aan de kathedrale functie te
kunnen voldoen werd de kerk in
1853 verbouwd en uitgebreid. Later
vonden nog meer wijzigingen plaats,
met name in het interieur, waaraan
ook de beroemde architect P.J.H.
Cuypers met onder meer twee zijal
taren en biechtstoelen een bijdrage
leverde.
Een van de interessante aspecten
van dit boek is dat de Amsterdamse
historicus probeert af te rekenen met
het begrip 'WaterstaatsstijT. Wat
hem betreft kan deze term, die
doorgaans wordt gebruikt om de ar
chitectuur van Waterstaatsingenieurs
uit de eerste helft van de negentien
de eeuw te omschrijven, worden af
geserveerd. Volgens Looyenga ver
schilt de bouwtrant die deze bouw
kundigen hanteerden niet wezenlijk
van de toen in ons land gangbare
stromingen. De ingenieurs van Rijks
waterstaat werkten bovendien niet in
één bepaalde stijl, maar gebruikten
uiteenlopende stijlen, afhankelijk van
het soort gebouw. De St. Joseph
mag daarom hoogstens een Water-
staatskerk worden genoemd, aldus
de auteur. Dansdorp noemt hij 'een
traditioneel bouwer', die vermoede
lijk werd opgeleid in de praktijk.
De waterstaatsarchitect borduurde
voort op zeventiende- en achttiende-
eeuwse tradities, met een voorkeur
voor het neo-classicisme.
Afgezien van het belang voor de lo
cale architectuurgeschiedenis ligt de
betekenis van deze dubbelstudie
vooral in de moeite die Looyenga
zich heeft getroost om het werk van
een Waterstaatsingenieur te explore
ren. De Waterstaat heeft een stimu
lerende rol gespeeld in de Neder
landse architectuur op het moment
dat het niveau van de vaderlandse
particuliere architecten belabberd
was. Het is Looyenga's verdienste
dat hij een goed onderbouwde bij
drage levert aan een moeilijk toe
gankelijk terrein, namelijk de archi
tectuur uit de eerste helft van de vo
rige eeuw. Bezwaarlijk is dat het
boek leest als een taaie universitaire
scriptie. Bovendien is de uitgave wel
erg sober.
Prof. ir. M. Gout, De bouw van kathe
dralen, W.D. Meinema Delft, 1990.
A.J. Looyenga, Van Waterstaatkerk
tot Kathedraal. De St. Josephkerk te
Haarlem en het werk van de water
staatsarchitect H.H. Dansdorp, Ver
eniging Haarlem, z.p. (Haarlem),
1990.