zigd bestaan tot aan de de omwenteling van 1795. Na het binnentrekken van de Franse troepen in Den Haag in 1795 veranderde ook voor de fabricage het nodige. De nieuw gekozen raad stelde een Comité van Fabriquage in, dat bestond uit raadsle den. Dit comité nam als raadscommissie de taken van het vroegere college van Burgemeesteren over. Voor het eerst kwam hiermee het beheer van en het be leid over de fabricage in handen van een zelfstandige raadscommissie. Van 1795 tot 1808, van 1816 tot 1824 en van 1847 tot 1851 functioneerden verschil lende commissies van fabricage. In de tus senliggende periodes voerden de diverse burgemeesters of de gemeentesecretaris het beheer over de fabricage. De commis sies waren beleidsorganen met eigen be voegdheden, waarmee de Haagse ge meenteraden hun invloed konden doen gelden op het beheer van de gemeente lijke werken en eigendommen. De com missies van fabricage bepaalden hoe de administratie bij de fabricage diende te worden gevoerd, waarvoor en welk perso neel er werd aangenomen en welk werk er diende te worden gedaan. In 1851 werd een nieuwe Gemeentewet afgekondigd. Krachtens deze wet kregen Burgemeester en Wethouders de verant woordelijkheid voor het dagelijks beheer van de publieke werken en eigendom men, daarin bijgestaan door een Raads commissie van bijstand, informeel Com missie van fabricage genoemd. De taken van deze commissie waren het controleren van de kwaliteit van de Haagse publieke eigendommen als wateren, wegen en ge bouwen, het opstellen en goedkeuren van begrotingen en het uitbrengen van verslag hiervan aan Burgemeester en Wethouders, de controle op het naleven van bestekken en de controle van de administratie van de fabricage en het geleverde werk. Voor Burgemeester en Wethouders diende zij ook een jaarverslag te maken voor het jaarlijkse Gemeenteverslag. Dit takenpak ket groeide in de loop der jaren. Met deze structuur werd de politieke verantwoorde lijkheid voor de leiding van de Haagse pu blieke werken gedeeld door de Gemeen teraad en Burgemeester en Wethouders, een regeling die tot ver in de twintigste eeuw goed werkte. Werf en personeel De Haagse fabricage had haar belangrijk ste werkplaatsen en magazijnen evenals nu nog aan het Zieken. Het complex be stond uit een allegaartje van voormalige woonhuizen, pakhuizen en opslagplaatsen, dat in de loop van de eeuw steeds onge schikter werd om te dienen tot huisvesting van een uitgebreide gemeentelijke dienst. Het zou echter tot 1925 duren, voordat hierin verandering kwam. Kenmerkend voor het werk van de fa bricage was de veelheid van taken. In de loop van de negentiende eeuw werden deze ook steeds ingewikkelder. Voor 1819 was de praktische dagelijkse leiding in handen van de contrarolleur of hoofdop zichter, die met gemiddeld veertig sei zoenswerklieden het werk van de fabri cage naar behoren kon uitvoeren. De toren van de St. Jacobskerk. Bij wijze van restauratie werd door de fabricage over de bouwvallige 16de-eeuwse spits in 1861 een gietijzeren neo-gotische kap geplaatst. De Haagse overheid had echter naast deze contrarolleur duidelijk behoefte aan een stadsbouwmeester, die in staat was nieuwe projecten uit te voeren. Op 24 mei 1819 werd Zeger Reyers hiertoe als fa briek aangesteld. Hij bouwde voor Den Haag enkele kazernes, het Badhuis te Scheveningen en de Tekenacademie. Met het ambt van fabriek was in feite de post van de latere directeuren van Gemeente werken gecreëerd: een man met een ge specialiseerde hogere technische oplei ding, die zich niet bezig hield met dage lijks ambachtelijk werk, maar de directie voerde en zorgde voor het ontwerpen en uitvoeren van grote nieuwe projecten. Naast de fabriek werd in 1853 een onder architect benoemd, W. van der Waeyen Pietersen, die Zeger Reyers in 1857 als Ar chitect opvolgde. Na de dood van Van der Waeyen Pietersen werd B. J. Reinders in 1875 benoemd tot Architect-Directeur. In 1890 werd de eerste Directeur aangesteld, I. A. Lindo. In de loop van de negentiende eeuw werden door de commissies van fabricage richtlijnen gegeven volgens welke het per soneelsbeleid en de administratie van de fabricage dienden te worden gevoerd. Al vanaf 1817 moest de contrarolleur begro tingen voor het werk van het volgende jaar indienen. In 1849 werd een nieuwe boek houding opgezet, kwamen er voor de eer ste maal richtlijnen voor de administratie en werden de bevoegdheden van de amb tenaren duidelijk omschreven. Deze reor ganisatie vormde de basis van de ontwik keling van het administratieve apparaat van de Haagse Gemeentewerken. Gemeentewerken In 1853 werd voor de eerste maal in een gemeentelijke verordening de organisatie en de personeelsstructuur van de fabri cage vastgelegd. Onder de architect en de onder-architect werden voor de eerste maal opzichters benoemd. Deze hadden ieder het toezicht op het werk in een deel van Den Haag. De instelling van dit ambt betekende dat de eeuwenoude organisatie van het toezicht per beroepstak verdween. In 1874 volgde een nieuwe reorganisatie waarbij dit kader en het administratieve personeel werden uitgebreid en de sala rissen van de ambtenaren werden ver hoogd. De term fabricage werd vervangen door het moderne Gemeentewerken. De dienst had nu een duidelijke structuur ge kregen met een directie en een opzicht over uit te voeren werken en met een pro fessionele administratie. Deze organisatie functioneerde goed tot het einde van de negentiende eeuw. Toen namen door de stadsuitbreidingen en de technische ont wikkelingen het werk en de verantwoor delijkheden van Gemeentewerken snel toe en ontstond behoefte aan een splitsing van de dienst in technische en administra tieve afdelingen. Officieel werd dit pas in de twintigste eeuw gerealiseerd. Professionalisering in het werk Het aantal taken van Gemeentewerken werd in de loop van de negentiende eeuw nauwelijks minder. Pas in 1871 veranderde dit door de oprichting van een dienst Openbare Reiniging. Na 1850 begon de groei van Den Haag en door de noodzake lijke modernisering van de stedelijke voorzieningen kreeg de fabricage steeds meer en ingewikkelder werk door de bouw van scholen en ziekenhuizen, de nieuwbouw en renovaties van openbare gebouwen en de aanleg van wegen. Een groot probleem voor de volksgezondheid van Den Haag was de slechte kwaliteit van het water in de stadsgrachten en het ont breken van een goed rioolstelsel. Ge meentewerken 'loste' een groot deel van deze problemen 'op' door het dempen van grachten, het aanleggen van rioleringen en haar aandeel in de aanleg van een ka naal naar zee zodat het water in de grach ten kon doorstromen. Gemeentewerken zorgde voor het ont werpen van alle werken en voerde direc tie op de bouwplaatsen. Aanvankelijk wer den de werkzaamheden door werknemers van Gemeentewerken zelf uitgevoerd. De uitvoering van het werk werd in de loop der tijd vaker uitbesteed; niet alleen omdat er teveel werk was, maar ook omdat het werk te gespecialiseerd werd om er veel personeel voor in dienst te hebben. Bij alle projecten diende het werk te worden uit gevoerd tegen een zo laag mogelijke prijs. In tegenstelling tot vroeger probeerde men niet alleen het werk zo goedkoop mo gelijk uit te laten voeren, maar probeerde men rekening te houden met de kwaliteit van nieuwbouw en verbouw om op langere termijn de onderhoudskosten te beperken, ook al werden daardoor de bouwkosten hoger. In de loop van de ne gentiende eeuw was de Haagse fabricage veranderd van een ambachtelijk bedrijf in een professionele dienst Gemeentewer ken, die zich had aangepast om haar diensten aan te bieden in een groeiende stad. Heemschut, nov.-dec. 1989 9

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1989 | | pagina 9