De Haringpakkerstoren
LEO VAN DERJVJEULE
Architectuurgeschiedenis met een luchtje
De Haringpakkerstoren naar een tekening van De Beyer (176S) (foto Gein. Archiefdienst Am
sterdam).
Velen, Amsterdammers, mensen van buiten de stad en zelfs de reigers in de stad,
kennen de haringkraam aan het begin van het Singel, vlakbij de Haarlemmersluis en de
voormalige, ronde Lutherse Kerk. Weinigen echter weten dat ze tijdens het nuttigen van
het kostelijk zeebanket deelhebben aan een negotie die zich al honderden jaren afspeelt
op deze plek.
De kraam is nog slechts een zwakke afspiegeling van een buurtleven dat bepaald werd
door aanvoer, verwerking, opslag en doorvoer van gevangen haring èn door de aanwe
zigheid van de Haringpakkerstoren. Leo van derMeule deed onderzoeknaar deze
helaas in de vorige eeuw afgebroken Amsterdamse toren, die er kwam dankzij een
buitenlands vorst als opdrachtgever.
De onderbouw
Het onderste gedeelte van de toren kwam
er door toedoen van de overheid en wel
de hoogst denkbare overheid, namelijk
Keizer Maximiliaan van Oostenrijk In 1478
was hij de gast van de stad, die een steeds
belangrijker rol ging spelen in de handel
in vis, graan, bier en hout en bijgevolg
steeds welvarender werd. De stad, slechts
beschermd door een aarden wal en hou
ten palissade, was een begeerlijke prooi
voor onder meer de bisschoppen van
Utrecht. Maximiliaan gelastte derhalve de
stenen ommuring van de stad, die op haar
beurt hiervoor vrijstelling van bepaalde
tolgelden bedong. In 1482 was de ommu
ring af en stond daar aan de noordwest
kant, door een ravelijn verbonden met de
Haarlemmerpoort, de Heilige Cruystoom.
Het was een vrij lage ronde toren met een
stompe spits. Zo werd hij afgebeeld door
Comelis Anthoniszoon op diens bekende
vogelvlucht-gezicht van de stad uit 1538,
nu in het Stedelijk Historisch Museum.
De toren was vrijwel zeker onderheid
maar meerdere auteurs wijzen erop dat
voor de fundering in het middeleeuwse
Amsterdam grote aantallen korte palen
gebruikt werden, die niet tot op de zand
plaat reikten maar door de zuigkracht van
de omringende grond op hun plaats wer
den gehouden. Deze paaltjes, ook wel
slieten geheten, werden onder de water
lijn door een horizontaal raamwerk bijeen
gehouden. Niet altijd werden hier evenwel
voldoende dwarsverbindingen in aange
bracht. Op dit geheel werden tot boven de
waterlijn bakstenen, van buiten Amster
dam aangevoerd, gestapeld zonder spe
cie. Het eigenlijke metselwerk begon bo
ven de waterlijn.
Hergebruik
De stad handelt en groeit door en in 1585
wordt dan besloten tot de eerste uitleg.
Het Singel zal aan twee kanten bebouwd
worden, Heren-, Keizers- en Prinsengracht
worden aangelegd tot aan de Leidse-
gracht. De overheid besluit in eerste in
stantie om muur en torens uit 1478-'82 maar
af te breken, maar dit stuit op verzet. In
huisjes tegen de muur aangebouwd wonen
allerlei weinig draagkrachtige mensen en
waar moeten die zo plotseling heen? Men
besluit te wachten tot na 1602, en de toren?
De Kruistoren dan al Haringpakkersto
ren geheten zal, evenals de aan de andere
kant van de stad gelegen Montelbaansto-
ren, hoger worden opgemetseld en van
een sierspits worden voorzien. In de spits
komt een uurwerk met luidklok ten ge
rieve van de buurtbewoners die de
Nieuwekerksklok niet kunnen horen. De
beide sierspitsen worden qua ontwerp
toegeschreven aan Hendrick de Keyser
maar absolute zekerheid bestaat daarover
niet.
De ronde toren werd uitkragend opge
metseld om het stenen achtkant te verkrij
gen waarop de onderste geleding van de
sierspits kon rusten. De Haringpakkersto
ren kreeg bovendien een vergulde haring
als windvaan op de spits. De spits zelf was
van hout en werd met lood bekleed dat
vervolgens werd geschilderd. Van het feit
dat met dit alles wel een veel groter ge
wicht op de niet erg solide fundering
kwam te rusten was men zich waarschijn
lijk nog niet erg bewust. Niettemin gaf de
Amsterdamse vroedschap hiermee wel
een zeer vroeg staaltje weg van aanpas
sing en hergebruik. Het waren niet alleen
zuinigheidsoverwegingen die hergebruik
van de ruim honderd jaar oude toren be
werkstelligden, de overheid voelde zich
duideljk verantwoordelijk voor een goede
tijdsaanduiding en voor het uiterlijk van de
stad.
Steeds schever
De gevolgen van de bouwkundige ingreep
bleven niet uit. In 1610 begon de Montel-
baanstoren gevaarlijk over te hellen en
moest met stroppen en veel man- en paar-
dekracht rechtgezet worden. Hierna werd
het fundament als het ware ingepakt in een
nieuw onderheide en beter opgemetselde
ring. De Haringspakkerstoren onderging
preventief eenzelfde behandeling.
Het blijft dan geruime tijd stil rond de
toren en getuige het mooie schilderij door
Jacobus en Abraham Storekuit 1687, even
eens in de collectie van het Amsterdamse
Historisch Museum, staat de toren er in de
zeventiende eeuw prima bij.
In 1777 echter schrijft Abraham van der
Hart, directeur van het Stadsfabriekambt,
ongeveer te vergelijken met ons bureau
Openbare Werken, dat de Haringpakkers
toren er al vele jaren slecht aan toe is. De
toren verzakt en dit heeft weer scheuren in
het metsel en ontzetting van het verband in
de houten sierspitsconstructie, gevolgd
door scheuren in het lood en lekkages, als
resultaat. Reparatie op de 'menageuste'
(goedkoopste) wijze gaat altijd nog zo'n
1600,- kosten.
De vraag is of deze door Van der Hart
bepleite reparatie ook werkelijk heeft
plaatsgevonden. Er worden tussen onge
veer 1780 en 1807 telkens maar kleine be
dragen aan het onderhoud van de toren
uitgegeven. In 1791 het riante bedrag van
één gulden en in 1801 zelfs helemaal niets.
In 1807 geeft men dan ineens 3500,- en in
1810 ƒ800,- uit. Het lijken inhaal-manoeu-
vres en veel helpt het misschien niet eens.
Het meeste geld wordt uitgegeven aan
timmerwerk en lood hetgeen kan bedui
den dat de meeste aandacht uitging naar
de sierspits. Het werkelijke kwaad, de
zwakke en te zwaar belaste fundamenten
liet men ongemoeid. Dit blijkt alleen al uit
het feit dat in 1809 de in 1807 zorgvuldig
dichtgemetselde scheuren zich opnieuw
geopend hebben.
40
Heemschut, nov.-dec. 1989