is gericht aan de kunstcriticus Albezt Plas- schaert. In de brief vroeg Van Moorsel aan Plasschaert samen met hem en de schilder Dirk Nijland een kritiek aan te tekenen te gen het raadhuisontwerp van Dudok. Van Moorsel protesteerde heftig tegen de door de gemeente geformuleerde opdracht en haar keuze voor Dudok als bouwmeester. Vooral de zinsnede 'Aan deze architect wordt volkomen vrijheid gelaten, zowel wat de afbakening en de al of niet vrijleg- ging van het bouwterrein en de plaats van de toren betreft, als ten aanzien van de vormgeving.' was hem een doom in het oog. De gemeenteraad was met dit advies ingestemd met 24 tegen 19 stemmen. In december 1929 werd de opdracht aan Du dok verder gespecificeerd. Hij zou twee ontwerpen maken één met en één zonder het behoud van de oude gevel. Het tweede ontwerp zou eventueel gerealiseerd kun nen worden op een nieuw te bepalen loca tie. De gemeenteraad zou 'onder voorbe houd van 's-Raads vrije beoordeling en keuze, of en zoo ja welke der ingezonden plannen tot uitvoering zal worden ge bracht', haar keuze na januari 1930 bepa len. De meeste kritiek werd geuit op het feit dat de gemeente slechts één architect uitgenodigd had om deze opdracht uit te voeren. Er was al eerder onenigheid ont staan tussen verschillende architecten om trent het behoud van de oude gevel. Berlage vóór sloop Een groot voorstander van de sloop ervan was H.P. Berlage, terwijl A. van der Steur zich fel tegen de sloop keerde. Toen de gemeente in 1931 een brief van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap pen ontving waarin het behoud van de oude gevel verplicht gesteld werd, viel het tweede deel van Dudoks opdracht weg. Deze brief was een steun voor alle tegen standers van de plannen om hun protest voort te zetten. Van Moorsel schreef in zijn brief: 'Het was mijn plan, deze kritiek, met Uw naam ondertekend, aan verschillende hierbij ge noemde personen te zenden, met het doel adhesie te ontvangen voor een schrijven aan B&W van Leiden.' De brief werd ge volgd door een namenlijst, waarop de na men van diegenen voorkwamen die ver zocht werden te protesteren en die daar ook gehoor aan gaven. Deze lijst bevatte de namen van ondermeer alle professoren van de Leidse universiteit, enkele 'Delftse School' architecten, zoals M. J. Granpré- Molière, H. Koldewey, E. H. Kraayvanger en A. J. Kropholler. Tevens ondertekende een aantal architecten dat in die tijd min of meer tot het 'Nieuwe Bouwerf behoorde de protestbrief, onder hen J. J. P. Oud, J. B. van Loghem en F. P. J. Peutz. Enkele andere welbekende ondertekenaars wa ren H. P. Bremmer, J. Mendes da Costa, Henri Polak, C. Veth, P. C. Boutelis en W.F. Weremeus Buning. ?•-•> In de brief werd aangevoerd dat 'het raadhuis van Dudok even goed voor élke andere stad had kunnen dienen: Het is al lerminst in aansluiting aèn het karakter der stad, noch aan dat der naaste omgeving. Volgens Van Moorsel hield Dudok in héjrjnjl geheel geen rekening met de wensen van de Leidise bevolking en vatte hij dé oude gevel als een 'quantitée négligeable' in zijn ontwerp op. 'Het is een plan, waarin de persoonlijke voorkeur van een artiest ze geviert over het bestaande stadschoon en wel op een wijze, waarop het oude karak ter ruw verbroken wordt door de brutale verhoudingen en de ongewoon modieuse detailleering.' Het advies van de Bond Heemschut Naast de vele kritiek vond het onderwerp ook wel enige bijval, vooral onder een groep modernistisch ingestelde architec ten. Ook de Bond Heemschut, door velen beschouwd als dè organisatie, die opkla ring zou kunnen brengen in deze kwestie, werd aangezocht ook zijn oordeel te ge ven. Na de publicatie van het ontwerp van Dudok, verzocht de redactie van het 'Leid- sche Dagblad, de Heemschutbestuurder A. A. Kok, om een spoedoordeel te formu leren over het ontwerp. Kok, die naast be stuurder van de Bond Heemschut werk zaam was bij de Dienst der Publieke Wer ken van Amsterdam als restauratie-archi tect, gaf gaarne gehoor aan dit verzoek. Ondanks de verschillende uiteenlopende meningen die ook binnen de bond beston den, verkoos Kok toch als spreekbuis voor de gehele organisatie naar buiten te tre den. In het artikel dat verscheen in Heemschut van augustus 1930 brak Kok een lans voor het ontwerp van Dudok. Hij maande ten eerste tot rust in de gelederen en prees het gemeentebestuur van Leiden om haar koel-nuchtere prestatie slechts één archi tect voor de opdracht uitgenodigd te heb ben. 'Immers, wil men iets goeds, men ga naar één persoon in wiens kunnen men vertrouwen heeft.', zo schreef hij. In zijn ogen had de gemeente echter niet de op dracht in twee delen mogen splitsen. Het ontwerp voor de herbouw op de oude plaats was krachtig genoeg, vooral de aan passing van 'een goede betrekking tot de toren' oordeelde Kok met een verrassend heldere kijk. Hij schreef: 'het is ondertus- schen heel juist dat die oude toren niet als de Phoenix - uit de assche herrezen - nieuw leven is ingeblazen want hoe schoon de oude toren was, hij was ver brand, er was niets van over, herleving zou beteekenen een valsche antiquiteit.' Ook noemde Kok het grote binnenhof en de winkelgalerij aan de Vischmarkt. De architectonische vormgeving omschreef Kok als volgt: 'Dudok maakt nü éénmaal goede en vrij eenvoudige Hollaridsche bouwkunst, iets zwemende naar 't interna tionalisme doch niet tot de grënS die men gemeenlijk als 'neue SachUchkeit aan duidt. Kok kwam oprecht vooi: zijn mening uit, doch liet niet na ook enkele kritiek te uiten. Zo vond hij de hoge torèn (Kok noemde het zelfs een schacht) te monu mentaal en van te grote afmeting, terwijl hij het gehele ontwerp een zeker percentage teveel internationaal en te weinig specifiek Hollands achtte. De conclusie die hij ech ter trok was zeer positief. Hij vond het ont- werpjechter van onze tijd en ómdat elke tijd gaf wat de tijd medebracht, daarom is .....het goed.',~,ën 'Het ontwerp is knap en 't is een schetsplan.dat bij,uitwerking -het 'Jfw^ïkjj^lDüdÓkïlximëh^^'zal^winnerf. Dit pakte echter geheel anders uit/ Dudok verloor De kritiek won het van de bijval zodat de gemeenteraad besloot Dudok van de op dracht te ontheffen en nodigde, bij raads besluit van 11 juli 1932, de architecten C. J. Blaauw, A. J. Kropholler, H. F. Mer- tens en het Leidse architectenduo Buur man-van der Laan uit om ontwerpen in te leveren voor het stadhuis. Ook Dudok werd benaderd om aan de prijsvraag deel te nemen, maar hij weigerde iedere ver dere medewerking aan de gemeente te verlenen. De prijsvraag vond doorgang en zou voor namelijk tussen Blaauw en Kropholler ge streden worden. Ook nu weer heerste er verdeeldheid, vooral onder architecten van de B.N.A.. Het overgrote deel van kunstminnend Nederland was al zeer te vreden met de terugtrekking van Dudok uit de gehele raadhuiskwestie. Voor de le den van de B.N.A. waren er echter nog steeds redenen genoeg de strijd voort te zetten. In deze strijd deinsden ze er niet voor terug hun keuze kracht bij te zetten met politieke en godsdienstige argumen ten. Verwijten klonken over en weer. Naast de architecten bepaalden verschil lende kunstcritici hun mening. Zo kwam Comelis Veth in zijn kroniek in het maand blad voor de beeldende kunsten meer dere malen terug op de raadhuiskwestie. Hij sprak zich uit voor het ontwerp van Kropholler en zag zich in deze keuze ter zijde gestaan door 'hen die geacht worden kunsten in ons land te vertegenwoordigen! Hij noemde H. P. Bremmer, A. Plasschaert, D. Nijland, J. Raedeckeren de architect Jan Jans. Een andere schrijver die een arti kel publiceerde in hetzelfde maandblad, Mr. W. Feitkamp, schreef in 1933 dat 'een architect niet enkel beoordeeld kan wor den doorzijn ontwerpen op papier, maar ook door het bekijken van het tot stand gekomen werk.' Uit dit oogpunt bezien schreef hij over Blaauw het volgende: 'Blaauw verloochent al zijn modernismen (Blaauw behoorde aanvankelijk tot de 'Amsterdamse School') en maakt een ont werp zonder enig persoonlijk accent.' Over Kropholler schreef hij 'Kropholler daarentegen behoefde zijn wezen geen geweld aan te doen om een passend ge heel te leveren.' Al deze steunbetuigingen aan het adres van Kropholler hadden geen invloed op het besluit van de gemeente raad. Op 20 december 1933 wees de raad, met 21 voor en 17 stemmen tegen, Blaauw aan als winnende architect van de raad huisprijsvraag. Veth sputterde nog wat te gen. De beslissing was in zijn ogen onjuist en ongeldig, omdat de juiste verhouding van stemmen door hem op 18 voor en 17 tegen gesteld werd, en er dus geen sprake was van een overgrote meerderheid. De definitieve uitslag, volgens Veth, was tot stand gekomen doordat op het laatste mo ment drie christelijke raadsleden overstag gingen. Zij gunden de katholieke Krophol ler de overwinning blijkbaar niet. De kri tiek van Veth haalde niets uit. Begin juli 1934 kreeg Blaauw de definitieve opdracht toegewezen. En zo verwierf Leiden zich eén stadhuis, dat werd tot iets wat het nooit had mogen worden: gèen uiting van de moderne tijd, maar een valse antiquitéit. Tekening van het ontwerp van Dudok. Heemschut, nov.-dec. 1989 19

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1989 | | pagina 19