Varende monumenten
tussen wal en schip?
LEO VAN DERMEULE
Kijkje op de Oude Haven in Rotterdam met oude bedzijfsvaartuigen.
Op vrijdag 9 juni was Heemschut aanwezig bij het symposium Varende Monumenten',
georganiseerd in en rond de toepasselijke ambiance van het voormalig 's Lands Zeema
gazijn Kattenburg, nu al weer jaren het Rijksmuseum 'Nederlandse Scheepvaart Museum'
te Amsterdam. De Landelijke Vereniging tot Behoud van het Zeilend Bedrijfsvaartuig en
het Ministerie van WVC waren mede-organisatoren van deze dag.
Het symposium was opgebouwd uit een
theoretisch deel, een aantal inleidingen, en
een meer aanschouwelijk deel, een rond
vaart door het nog in ontwikkeling zijnde
Nautisch Kwartier van Amsterdam.
Drie thema's kwamen aan de orde, soms
zeer beeldend en met de nodige humor en
zelfspot door de verschillende inleiders
gepresenteerd: allereerst de inspanning,
die het iemand kost om van een wanstaltig
opgebouwde 'roestbak' weer een fier zeil-
vaartuig te maken. Ten tweede datgene
wat de overheid het beste kan doen om de
schipper in spe tijdens èn na de restaura
tie van zijn schip behulpzaam te zijn. Tot
slot het weer nieuw leven inblazen van
oude, in onbruik en verval geraakte, ha
venkwartieren en de rol die fraai gerestau
reerde of nog in restauratie zijnde schepen
daarin kunnen spelen.
Een lijdensweg?
De heer Dessens, hoofdconservator van
het Maritiem Museum Prins Hendrik te
Rotterdam èn - wat in dit verband wellicht
belangrijker is - zelf eigenaar en schipper
van een oud vaartuig, schetste de prakti
sche gang van zaken rond een restauratie.
Centraal in zijn betoog stond de notie dat
wie een casco, dat veelal zijn leven als le
lijk opgebouwd woonschip heeft weten te
rekken, koopt om op te knappen sowieso
al een tik mee heeft van oude schepen.
Deze, overigens positief te waarderen, af
wijking brengt met zich mee dat de aan
staande (zeil)schipper bereid is veel tijd,
geld èn comfort op te offeren om ons land
weer met een mooi stukje varend cultuur
verleden te verrijken. Nemen we alleen al
het slopen van de traditionele schoenen
doos-opbouw, het terugbrengen van het
oude gangboord tussen laadruim en boei-
sel en het weer aanbrengen van de deklui-
ken. Dat dit tijd en geld kost laat zich ra
den, het kost echter ook sta-hoogte en niet
zo weinig!! Van de zijde van de particu
liere schipper/eigenaar opofferingsge
zindheid genoeg dus, maar hoe speelt de
overheid hierop in?
De overheid
Zelfs op ministerieel niveau wordt het cul
tuurhistorisch en het toeristisch-recreatief
belang van scheepsbehoud en restauratie
ingezien. Onderbouwing in de vorm van
beleid of financiële steun is er nog niet bij,
op rijksniveau althans. Men speelt de bal,
onder verwijzing naar de Monumentenwet,
heel handigjes door naar de gemeenten.
Op gemeente-niveau (waar blijven de pro
vincies?) worden enkele voorzetten gege
ven, o.a. door Haarlem.
Het specifieke, niet plaatsgebonden, ka
rakter van deze roerende monumenten
schept wel bepaalde problemen van wets
technische en financiële aard. Wie neemt
de inventarisatie van oude scheepstypen
en het opstellen van restauratie-criteria ter
hand? Hoe te handelen bijvoorbeeld als
8
Heemschut, juli-aug. 1989