Stichting R.A.A.P. brengt
het verleden in kaart
SASKIA VAN DOCKUM
'Zonder kennis van het verleden zijn wij als mensen zonder schaduw die niet weten
waar zij vandaan komen en waar zij heengaan.'
(jaarverslag Stichting R.A.A.P. 1987)
Het beschermen van archeologische overblijfselen en monumenten is, zeker als hun
exacte locatie onbekend is, geen gemakkelijke taak. Slechts een klein gedeelte van de
resten die onze voorouders achterlieten is zichtbaar. Hierbij kunnen we denken aan de
bekende terpen, grafheuvels en kasteelbergjes. Een veel groter aantal oude woonplaat
sen en grafvelden is echter verdwenen onder dikke esdekken, overslibd door klei of
bedolven onder zandpakketten. Het is geen nieuws dat het Nederlandse archeologisch
onderzoek belemmerd wordt door een tekort aan middelen. Niet iedere interessante
plek wordt zondermeer opgegraven. Dat zou ook niet verstandig zijn gezien de nog
steeds in ontwikkeling zijnde en verbeterende onderzoekstechnieken. Beschermen en
bewaren voor later onderzoek is volgens de huidige opvattingen een belangrijker doel
dan het destructieve opgraven.
Archeoloog K. Anderson verricht weerstandsmeting.
Het onzichtbare zichtbaar
Rijdend of wandelend door het moderne
Nederlandse cultuurlandschap komt het
vaak niet in ons op dat we over weliswaar
onzichtbare, maar minstens even belang
rijke, vaak bedreigde, informatiebronnen
als de zichtbare monumenten gaan.
Er bestaan echter wel degelijk manieren
om dit onzichtbare culturele erfgoed door
middel van niet destructieve methoden op
te sporen.
Het belang van het vroegtijdig ontdek
ken en vastleggen van deze nog onbe
kende plaatsen is enorm. Maar al te vaak
is het moment van ontdekken het moment
van vernietigen. Werkzaamheden moeten
door aannemers stilgelegd worden om ar
cheologen de kans te geven in een net
aangesneden oude grondlaag een nood-
onderzoek te doen. Voor beide partijen
een onaangename werksituatie. En dan
spreken we nog niet eens over een aantal
monumenten dat verloren gaat doordat ze
simpelweg, bijvoorbeeld bij baggerwerk-
zaamheden, ontgrondingen of grondwa
terstand verlagende maatregelen over het
hoofd gezien worden. Een tijdige archeo
logische veldverkenning - een niet de
structieve wijze van onderzoek - levert uit
eindelijk een archeologische waarde-
ringskaart op (vaak een waardevolle aan
vulling op de meldingskaart) en in goed
overleg met de betrokken diensten en
aannemers, kunnen veel vernielingen
voorkomen en extra kosten vermeden
worden.
De Stichting R.A.A.P. (Regionaal Arche
ologisch Archiverings Project, gevestigd
Singel 138,1015 AG A'dam, tel. 248289),
opgericht op initiatief van het Albert Eg-
ges van Giffen Instituut voorPrae- en Pro
tohistorie (IPP) van de Universiteit van Am
sterdam, heeft zich tot doel gesteld deze
nog onbekende oudheidkundige vind
plaatsen en monumenten op te sporen, in
kaart te brengen en hun belang te waarde
ren. Alleen zo kunnen zij beschermd wor
den en voor het nageslacht bewaard blij
ven. Heemschut had een gesprek met een
van de stafleden van de stichting, ing.
J. Andréa.
Andréa: 'Enerzijds was er een grote
werkeloosheid onder net afgestudeerde
archeologen, geografen etc., anderzijds
bleek er enorm veel werk te zijn. Twee
archeologen, Ben van Beek en Roel Brandt
hebben geprobeerd dat te koppelen en
met hulp van het IPP, het Gewestelijk Ar
beidsbureau Amsterdam, de Provincie
Noord Holland en de Landinrich-
tingsdienst is eind 1984 het R.A.A.P. ge
start als project binnen de Werkgelegen
heids Verruimende Maatregel (WVM). Het
R.A.A.P. biedt per jaar werk aan zo'n 12
mensen. Behalve archeologen en veld-
technici zijn aan de staf ten behoeve van
een aantal gespecialiseerde taken onder
andere fysisch geografen, computerdes
kundigen en een planoloog verbonden.
Per 1 januari 1986 zijn we een zelfstandige
stichting. Opdrachten komen voornamelijk
van de Rijksdienst voor Oudheidkundig
Bodemonderzoek (ROB), de Landinrich-
tingsdienst en de Provincies. Voor een
groot gedeelte kunnen we onszelf bedrui
pen, de rest wordt aangevuld met een aan
tal subsidies. Men zal er aan moeten wen
nen dat archeologisch onderzoek ook ge
woon betaald dient te worden. Langzamer
hand dringt dit door, als je het uit zou zet
ten op een schaal van 1 tot 100 zitten we
ongeveer halverwege.'
Archeologische Inventarisatie
Bij een archeologische terreininventarisa
tie van een gebied maakt de Stichting
R.A.A.P. gebruik van een aantal niet de
structieve technieken die een goed beeld
geven van wat het gebied te bieden heeft.
Eén van de basistechnieken is het 'veldlo
pen'. Na de bestudering van literatuur,
kaartmateriaal en het Centraal Archeolo
gisch Archief (CAA) van de ROB, loopt
men systematisch het veld af en raapt op-
pervlakte-vondsten. Deze vondsten zijn
aan het oppervlak gekomen door onder
andere mechanische processen en
dierlijke activiteit (mollen, konijnen, vos
sen ed.) Als het 'veldlopen' belangwek
kende resultaten oplevert kan verder on
derzoek gedaan worden.
Naast dit 'veldlopen' maakt het R.A.A.P.
ook gebruik van een aantal geofysische
methoden. De laatste tijd wordt veel met
weerstandsmetingen gewerkt. Grachtvul
lingen en funderingen hebben een afwij
kende electrische weerstand ten opzichte
van de 'normale' bodem. De gegevens, uit
de metingen verkregen, worden door de
computer verwerkt en zo ontstaat een
'zichtbare' overzichtstekening van het ter
rein. Een goed voorbeeld in dit kader is de
onlangs gekarteerde Waterburcht bij
Eelde.
In samenwerking met het IPP, dat voor
dit doel een speciaal opgeleide medewer
ker in dienst heeft, wordt tevens gebruik
gemaakt van luchtfotografie. Luchtfotogra
fie levert vaak schitterende overzichten
van resten die zich onder het maaiveld be
vinden. De foto's worden vanuit een
vliegtuig genomen onder een hoek (obli-
quefoto), die vervolgens met behulp van
de computer weer recht gezet wordt. On-
30
Heemschut, mei-juni 1989