w X
ps-mpa
aiïïss®3-
-><»>/»
KV*''
L*HSL't
;»o
J«S V ?sa
^-r
Kamerwoning op de verdieping van een, vermoedelijk, Amsterdams huis. Het kookvuur geeft
een traag opstijgende rook, die spoedig uitwaaiert zodat een grote kap nodig is. Turfvuren
geven een penetrante lucht. Verder zijn er nog veel bronnen van huisluchtjes zichtbaar. Er is
een reinigbare plavuizenvloer. (tek. W. Buytenwech 1617).
brengen. De warmte die ze gaven kwam
beter tot zijn recht in kleine ruimten dan in
een grote zaal, zodat in het stenen huis be
halve de grote zaal ook een of meer ka
mers waren. De kamer die hier als nieuw
element in de grote huizen zijn intrede
deed zou voor de ontwikkeling van het
woonhuis van veel belang zijn en in bete
kenis de zaal gaan overtreffen. De indeling
van het stenen huis verschilde dus aan
merkelijk van die van het inheemse zaal
huis. Er waren meer ruimten, zoals zaal,
kamers en keuken, elk met hun eigen at
mosfeer. In al deze ruimten was een geor
dende rookafvoer. Bij de grotere stenen
huizen werd het kookvuur uit de zaal ver
bannen, die nog als ontvangstruimte of
eetzaal in gebruik bleef.
Secreten
Bovendien was het bij stenen huizen een
voudig om secreten of gemakken aan te
brengen. Deze konden in de zware muren
worden uitgespaard, met afvoerkokers
door de muur naar beneden. Waar de mu
ren daarvoor niet dik genoeg waren liet
men deze gemakken zo mogelijk aan de
buitenzijde uitsteken. Zo waren er in de
stenen huizen heel wat stankverwekkers
minder dan bij de inheemse bouwerij: een
bodemafsluiting, meestal gevormd door
het aanbrengen van een kelder; een be
tere rookafvoer; een goede plaats voor de
secreten; en een keuken buiten het woon
gebouw.
De huisluchten waren hier tot een mini
mum teruggebracht en ook aan de mense
lijke luchten kon men iets doen, in de gro
tere huizen was al vroeg een badvertrek.
Er moet hier een splitsing in de woonge
meenschap zijn opgetreden, de familiele
den in de betere ruimten zullen een an
dere geurambiance met zich mee hebben
gedragen dan het personeel dat in andere
ruimten vertoefde. De welriekenden be
woonden de kamers van het huis, de stin-
kerdjes bevolkten het keukencomplex en
de bijgebouwen.
Het 'kamer'huis
In het middeleeuwse stadshuis kwam, in
navolging van het grote stenen huis, de ka
mer sterk naar voren. Het aantal huizen
met kamers nam toe en het leven ging zich
meer en meer in deze vertrekken afspe
len. De grote zaal of hal verloor aan bete
kenis. Er ontstond een nieuw huistype dat
men het 'kamer'huis zou kunnen noemen.
Van uit de steden verspreidde het zich op
het platteland, waar het bij de woonge
deelten van de kastelen voorkomt.
De kamers waren op verschillende
wijze gevormd. Van de zaalruimte waren
door lichte wanden of houten schotten, ka
mers afgescheiden; naast de zaal werden
stenen kamers gebouwd en boven de zaal
kwam soms een verdieping die ook ka
mers bevatte.
De kamers waren het belangrijkste on
derdeel van het huis geworden en daar
mee was, omstreeks 1400, het moderne, in
kamers verdeelde huis geboren. Uit socio
logisch oogpunt was dit een keerpunt in
de wijze van wonen, de groep of familie in
het huis kon zich over verschillende ver
trekken verdelen en boette in aan samen
hang.
De belangrijkste kamervormende factor
was het feit dat het klimaat in een kamer
enigszins te regelen was. In de zomer kon
men zich hier terugtrekken zonder last te
hebben van de warmte en het roet van het
kookvuur, dat in de gewone huizen nog
lang in de grote zaalruimte aanwezig was.
Door het openen van de vensters van de
kamer kon de milde buitenlucht spoedig
het hele vertrek doordringen. In de winter
maakte de schoorsteen met rookafvoer,
enige temperatuursverhoging in de be
perkte ruimte mogelijk.
Een andere factor die de kamervorming
in de hand gewerkt moet hebben was de
behoefte aan een bergplaats voor kost
baar bezit en kleding. Deze zaken konden
in een aangebouwde kamer beschermd
worden tegen het roet van het vuur, tegen
diefstal en muizen. Een dergelijk vertrek
werd vaak gebruikt als slaapplaats van de
heer des huizes en zijn vrouw en was soms
niet in het bezit van een stookplaats. Men
kon er zonodig met een comfoor of vuur
pan enige warmte brengen. De behaag
lijkheid van een kamer kon worden ver
hoogd door het aanbrengen van een hou
ten betimmering, die de kou van de muren
tegenhield.
Zo ontstonden er, ook binnen het gro
tere stadshuis, ruimten met een verschil
lend soort atmosfeer. De hiërarchie der
geuren had ook daar zijn intrede gedaan.
De tweedeling van welriekenden en stin-
kerdjes onder één dak had zich ook daar
voltrokken.
Het huis met de vele kamers
Waarschijnlijk was de kamer aanvankelijk
een vertrek waar de volwassen leden van
de familie zich terugtrokken uit het ge
meenschappelijk gebruikte deel van het
huis. Mogelijk was het een combinatie van
slaapvertrek en schatkamer. Meer dan
één kamer was er dan ook niet nodig. Op f
een onbekend tijdstip, in de loop van de
vijftiende eeuw, moeten de kamers van de i
grotere stadshuizen, in navolging van de i
hofcultuur, gebruikt zijn om gasten te ont
vangen. Dit zette een beweging in gang
die ruim vijfhonderd jaar geduurd heeft en j
die eerst in onze eeuw verliep. De kamers
namen toe in aantal en werden steeds
fraaier aangekleed, daarbij werden de I
verwarming en de verlichting verbeterd.
De middeleeuwse wandschoorsteen
was in zijn tijd een grote vooruitgang, ech-
ter geheel rookvrij stoken was daarmee
nog niet mogelijk. Eerst na 1700 werd aan- I
Stookplaats voorkamerverwarming. Het stre
ven was zoveel mogelijk warmte aan de rook j
te onttrekken. David Mortier, Amsterdam
1714.
r i i EiEiui iimiuiif üiimii i iiuHittü-ii >:iint
T. A
CHANIQTüE
BDFEUj
OU
TB.AITE
DB
IfOTJVILlES
MisrafES.''
20
Heemschut, mei-juni 1989