'In den kwade reuk'
"4'
Ül t
R. MEISCHKE
De geschiedenis van de huislucht
Wanneer ik een gevelopschrift zou moeten bedenken dat het karakter van oude huizen
het beste weergaf zou ik aarzelen tussen 'In den kwade reukof de regel uit een bekend
Sinterklaasgedicht: 'Zelfs in huis hier waait de wind'. Deze geven twee op de voorgrond
tredende aspecten van de vroegere woningbouw het duidelijkste weer. Mensen bouw
den huizen om zich tegen het klimaat te beschutten, maar voor zover deze beschutting
lukte werd hij betaald met stank en bedorven lucht. De voornaamste luchtbedervers
waren het vuur met zijn grote rookproductie, de voedselbereiding met haar dampen, het
vocht uit de ondergrond, de stank van het secreet en de luchtjes van het ongedierte.
Aangezien we ons tot woonhuizen beperken behoeven we niet in te gaan op de geuren
van verschillende koopwaar als vis en kaas. Evenmin op de lucht van het vee dat
vertoefde onder hetzelfde dak als de mensen. De geschiedenis van het woonhuis valt te
omschrijven als een voortdurend streven vat te krijgen op het binnenklimaat en daardoor
stank, tocht en kou uit te schakelen. Dit proces van luchtverbetering vond in alle soorten
huizen plaats, hoewel het zich uiteraard in de rijkere milieus het snelst voltrok.
r t..
Primitieve kookplaats in een Engelse cottage, een kampvuur binnenshuis. Moeilijk reinigbare
vloer. (I)
Aan het begin van onze kennis van het Ne
derlandse woonhuis staan twee huizenfa
milies, de eerste en meest verbreide is de
familie van het inheemse huis. Deze huizen
werden opgetrokken met locale bouwma
terialen, zoals plaatselijk bouwhout en be
zaten wanden van riet en leem. Zij waren
laag, het dak was het meest opvallende
deel. De tweede familie was die van het
stenen huis, een aristocratische familie,
minder talrijk en van buitenlandse her
komst. Deze beide soorten huizen moeten
van binnen een totaal andere atmosfeer
hebben gehad. De bewoners moeten an
ders geroken hebben en ook toen zal de
maatschappij onoverbrugbare tweedelin
gen hebben gekend: de stinkerdjes uit de
inheemse huizen en de welriekenden of
geparfumeerden uit de stenen panden.
Het inheemse 'zaal'huis
De inheemse huizen waren muf en donker,
het materiaal waaruit zij waren opge
bouwd moet op zichzelf al een zekere
lucht verspreid hebben. Zij bevatten een
enkele, vaak grote ruimte, hetgeen de hui
dige benaming 'zaal'huis verklaart. Zij
vormden een grote stolp over de vochtige
ondergrond, de huisvloer lag op dezelfde
hoogte als het terrein buiten. Deze vloer
werd niet of nauwelijks afgewerkt, hoog
stens met leem aangestampt of een enkele
maal belegd met houten delen. In beide
gevallen drong vloeibaar vuil in de vloeren
zodat de lucht van de verontreinigingen
zich mengde met de grondlucht.
Waarschijnlijk waren er in deze in
heemse huizen nauwelijks vensters, licht
en lucht kwamen door de deur(en) of door
openingen in de wand die met luiken ge
sloten konden worden. Het vuur brandde
vrij in de ruimte, de rook ervan ver
spreidde zich door het huis en trok weg
door openingen in dak of wanden en soms
door de deur. Verwarming van de ruimte
was niet mogelijk, het vuur diende om te
koken en kon verder alleen worden ge
bruikt om het verkleumde lijf zo nu en dan
te warmen.
Het vuur bracht veel last mee, de rook
koelde snel af en hing laag in de ruimte.
De vaak vochtige brandstof werd in het
huis te drogen gelegd. Waarschijnlijk pro
duceerde het vuur meer roet en vocht dan
warmte en behaaglijkheid. Hoe groter de
ruimte, hoe minder hinderlijk deze over
last was. Een onderverdeling in kamers
kwam, ook bij grotere exemplaren van
deze huizen, niet voor. Hoogstens maakte
men een rook- en roetvrije bergplaats
voor sommige zaken. Maar de bewoners
van deze huizen zullen allen een pene
trante lucht met zich mee gedragen heb
ben. Het waren allemaal stinkerdjes.
De stenen huizen
De deftiger familie van de stenen huizen
kende natuurlijk ook grotere en kleinere
exemplaren. De kleinere exemplaren zul
len enige overeenkomst bezeten hebben
met de luxere voorbeelden van de in
heemse huizensoort. Ook zij bezaten veelal
een vrij in de ruimte brandend vuur dat zijn
stempel gedrukt moet hebben op de huis-
lucht. Maar bij de meer ontwikkelde leden
van deze familie was de inwendige atmo
sfeer heel anders, voornamelijk als gevolg
van een element dat bij het inheemse huis
ontbrak, namelijk de schoorsteen met
rookafvoer. Een dergelijke stookplaats
was in de muur uitgespaard of tegen de
muur geplaatst en er was een kanaal in de
muur waarin de rook kon verdwijnen.
Wandschoorstenen waren bedoeld om
warmte te geven, niet om te koken. Zij
werden gestookt met andere brandstof
dan de vrije haard, met groter en droger
hout. Dergelijke schoorstenen waren zon
der kosten of brandgevaar op verschil
lende plaatsen in een stenen huis aan te
Romaanse wandschoorsteen in een stenen
huis, bedoeld voor een groter vuur, waaraan
men zich kon warmen. (Violet le Duc, Dictio
naire: Cheminee).
liMfv.'
"i'/V
Xro^lA
M tilV,
Heemschut, mei-juni 1989
19