Het rijk van de kleur is
kleurrijk
Handboek voor
archeologisch
veldwerk
H. KNIJTIJZER
Er begint zo langzamerhand een kakofonie
van kleuren te ontstaan in de architectuur
als gevolg van onder meer de kraakbewe
ging die haar panden - van de gevels, er
kers en balcons tot aan de kozijnen, ramen
en deuren - schilderde in hardblauw, fel
geel, venijniggroen en zachtrose. Richter
Roegholt noemde dat eens 'Delirium Colo-
rosticum'.
Die opvallende uitbundigheid staat in
schrille tegenstelling tot de voorname rust
van het oude stadsbeeld, waarvan de inge
togenheid eerder het gevolg was van een
harmonie van kleuren dan van een tekort
aan kleuren. Oude schilderijen laten im
mers zien dat het rood, groen, blauw, geel
en wit elkaar veelvuldig afwisselen. Tegen
de zacht-rode baksteengevels en de bent-
heimer zandsteengevels staken de gele
kozijnen, de witte ramen en de - bij ge
opende stand - diep rode luiken kleurrijk
af.
Helaas ging die veelkleurigheid verlo
ren toen de dunne in te zacht boerengrauw
gemetselde gevels op vocht-technische
gronden werden geolied in verschillende
kleurtonen van zwart, bruinzwart grijs
zwart en bruin, waardoor het individuele
karakter van de woonhuizen werd bena
drukt. Die versobering vermocht echter
het monumentale karakter van de oude
binnenstad niet aan te tasten. De vergelij
king dringt zich op met de in de loop der
tijden verdwenen polychromie der oude
Griekse tempels, welke nu monochroom
toch als ras architectuur worden ervaren.
Hieruit blijkt dat kleur nooit een toevoe
ging is maar hooguit een onderdeel van de
architectuur. Kleur kan alleen de architec
tuur ondersteunen. Nimmer mag kleur de
architectuur overwoekeren. Dat nu schijnt
heden wel te gebeuren ondanks het feit
dat kleur nooit een matige architectuur zal
kunnen ophalen tot een goede. Kleur kan
de architectuur wel versterken. Zo kan bij
voorbeeld een reliëfwerking van balcons
of loggia's tot haar recht komen door de
voorliggende delen licht en de teruglig-
gende delen donker te schilderen; zou al
les licht of donker zijn dan gaat die re
liëfwerking geheel verloren.
Met kleuren kunnen heel verschillende
effecten worden bereikt. De ene kleur
suggereert nabijheid en de andere verte,
de ene maakt groter en de andere kleiner,
de ene maakt het gebouw lichter en de
andere juist zwaarder. Rood, oranje en
geel suggereren warmte en blauw, grijs en
groen suggereren koude.
Daarom lijkt in het algemeen een rode
concertzaal een warme en feestelijke in
druk te maken; maar een blauwe schouw
burgzaal in Leningrad vermocht toch ook
een verrassend blijde sfeer op te roepen.
In ruimten op het noorden werden vaak
warme kleuren toegepast en in ruimten op
het zuiden koude kleuren. Toch lijkt dat
tegennatuurlijk te zijn. Ook schijnt het van
zelfsprekend te zijn in kleine ruimten
lichte en in grote ruimten zware kleuren te
kiezen. Deze dogma's worden echter gelo
genstraft als bij elkaar opvolgende ruimten
de karakteristiek van elke ruimte kan wor
den versterkt door het gebruik van de
juiste kleur.
In het algemeen is de kleur van een
vloer donker, terwijl de wanden meer
kleur kunnen verdragen en het plafond is
meestal licht. Het is immers tegennatuur
lijk op een hemelsblauwe vloer te lopen en
een donker plafond boven het hoofd te er
varen, tenzij een afwijkende kleur juist een
andere suggestie beoogt op te roepen.
Lichtinval
In de stedebouw wordt de kleur mede be
paald door de lichtinval van uit een strak
blauwe lucht of van uit een bewolkte he
mel. Daarom werken kleuren in zuidelijke
landen totaal anders dan in Holland. Ook
de omgeving van bomen, groenstroken en
water speelt een belangrijke rol bij de
kleurkeuze. Als gevels op het noorden
eens in koude kleuren en gevels op het
zuiden in warme kleuren zouden worden
geschilderd dan zou dat een boeiende
proef kunnen zijn.1-1
In de stedebouw dient de polychromie
beperkt te blijven teneinde de samenhang
van de stedelijke ruimte te bewaren. Die
eenheid blijkt bijvoorbeeld uit de kleur
van de dakbedekking. Van oudsher waren
de kerken, kastelen en stadhuizen gedekt
met donker grijsachtige leien en daarom
werden later de voorname huizen voorzien
van zwarte pannen terwijl voor de eenvou
dige huizen altijd rode pannen werden
toegepast. Van de torens af gezien ont
stond zo een kleurrijk, maar rustig stads
beeld.
Vooral in de oude binnensteden gaat het
om de karakteristiek van dat stadsbeeld.
Een deel van de binnenstad van Den Haag
is gepleisterd en licht van toon, terwijl het
centrum van Amsterdam met haar geo
liede gevels juist donker is, met als enige
uitzondering de witte Plantage. Daarom is
het wel zeer kleurrijke Moederhuis aan de
Plantage Middenlaan een te bruuske in
breuk op dat stadsbeeld. Daarom ook is
de veelkleurigheid van de Jordaan en de
Nieuwmarktbuurt in strijd met het intieme,
stille karakter van die stadswijken.
Reeds het openbare karakter van elke
binnenstad vraagt er zelf al om te constras-
terende kleuren te vermijden. Maar dat
betekent nog niet dat de levendigheid be
perkt moet worden, zij kan immers ook
worden bereikt door nuances van één
kleur. Kleur kan met fijne onderscheidin
gen bindend werken. Maar kleur kan ook
scheiden. Kleur kan zelfs bemiddelen zo
als het witte deurkozijn dat doet tussen de
kleur van de deur en die van de aangren
zende wand. Ja kleuren zijn altijd weer
boeiend en daarom dient er meer zorg en
aandacht aan te worden besteed; het rijk
van de kleur blijft immers kleurrijk.
H. Knijtijzei, architect BNA te Amsterdan,
en lid van van de redactie raad.
'}Zie ook 'Arcitectuur beleven' van S. E.
Rasmussen, uitgegeven door de Staatsuit
geverij te Den Haag.
Onlangs verscheen bij uitgeverij Matrijs
Opgraven, technieken voor archeologisch
veldwerk. Vele duizenden amateurs hou
den zich bezig met archeologie en redden
zo onder de nieuwbouwwijken vandaan,
waar professionals geen tijd en geld voor
hebben. De meeste van hen zijn georgani
seerd in de twee grootste landelijke ama
teurverenigingen De Archeologische
Werkgemeenschap Nederland (AWN) en
de Nederlandse Jeugdbond voor Ge
schiedenis (NJBG). Deze verenigingen na
men samen het initiatief een practisch
handboek te publiceren. Auteur Alette
Warringa en illustrator Gerard van Haaff,
veldtechnicus bij de Rijksdienst voor Oud
heidkundig Bodemonderzoek (ROB) zijn er
in geslaagd een heldere beschrijving,
voorzien van veel illustraties, te geven van
de verschillende archeologische tech
nieken die tijdens een goed voorbereide
opgraving de revue passeren. Na een in
leiding waarin onder andere duidelijk ge
steld wordt dat opgraven niet uit een boek,
maar slechts in de praktijk, onder be
kwame leiding, goed te leren is, wordt bij
voorbeeld uitgebreid stilgestaan bij het
opzetten van een goed meetsysteem. Ver
der aandacht voor tekenen en fotografe
ren, vondsten en monstemame, admini
stratie en documentatie en het in kaart
brengen van een opgraving. Tevens aan
dacht voor belangrijke zaken als de
nieuwe monumentenwet en vaak over het
hoofd geziene veiligheidsmaatregelen tij
dens stadskemonderzoek. Het boek be
sluit met een korte literatuurlijst en een
aantal nuttige adressen.
Een boek dat een bijdrage moet leveren
aan de kwaliteit van het onderzoek van het
Nederlands Bodemarchief, zoals de bestu
ren van AWN en NJBG in het voorwoord
schrijven.
Warringa, A. en van Haaff, G. Opgraven,
technieken voor archeologisch veldwerk, i
Uitgeverij Matrijs, Utrecht 1988. Winkel
prijs 22,50, voorleden van deAWNen
de NJBG 15,- (incl. verzendk.) eventueel
ook bij de uitgever te bestellen. SvD
16
Heemschut, maart-april 1989