den verspreid in de polder gebouwd,
langs rechte wegen dichtbij het bijbeho
rende land. Het is een open, vrijwel boom
loos gebied, waarin de dijken en de boer
derijen de belangrijkste verticale compo
nenten vormen. De kalkrijke, zavelige
kleigronden hebben een grondgebruik
van overwegend akkerbouw.
De oude zeepolders treft men in het
oudst omdijkte gebied van Groningen aan.
Het is duidelijk te zien dat het gebied is
ontstaan door sedimentatie en erosie van
de zee. Het is doorsneden door talloze
geulen, kreken en prielen. Op de hoogste
gronden treft men een regelmatige blok-
verkaveling aan met grote, vaak kruinige
percelen. De lage knipkleigebieden heb
ben een onregelmatige blokverkaveling,
waarin de oorspronkelijk natuurlijke wa
terlopen zijn terug te vinden. De bewoning
is enerzijds geconcentreerd in dorpen,
waarvan de kernen op wierden liggen en
anderzijds is er sprake van een verspreide
bewoning. Deze kwam echter eerst na de
bedijking tot stand. De meeste en de oud
ste wierden liggen langs de oude zeeboe-
zemgebieden van de Hunze, Fivel en
Eems. Het is een open landschap dat ech
ter duidelijk wordt onderbroken door bo
men die langs wegen en rond boerderijen
zijn opgeslagen. De afwisseling van meer
en minder open gebieden geeft het land
schap een gevarieerde aanblik. De ver
schillen in reliëf en de kronkelende, oor
spronkelijk natuurlijke waterlopen accen
tueren deze diversiteit.
Het veenontginningslandschap treffen
we vooral aan op de overgang van het zee
klei- naar het zandlandschap. Men treft
hier een strokenverkaveling aan die lood
recht staat op een occupatie as. Het Zuide-
lijkwesterkwartier is zo'n overgangsge
bied. Vier dekzandruggen zijn hier bepa
lend geweest voor de inrichting. Vanuit
deze ruggen is het omliggende gebied in
cultuur gebracht. De dorpen liggen op de
dekzandruggen en hebben de structuur
van een streekdorp. Op de dekzandrug
gen treft men houtwallen aan waardoor
hier een besloten landschap is, terwijl men
in de beekdalen een open weideland
schap aantreft.
In het zuidoosten van de provincie Gro
ningen bevinden zich de veenkoloniën. Dit
gebied heeft een veenkoloniale verkave
ling die beschouwd kan worden als een
variant op de strokenverkaveling. Het pa
troon van rechte wegen, kanalen en wij
ken is karakteristiek voor de groot
scheepse systematische turfafgravingen
die daar plaats vonden. Langs de kanalen
ontstonden streekdorpen die kilometers
lang werden. De bomen langs de rechte
wegen accentueren de strakke inrichting
in dit overigens open landschap.
Midden in het veenkoloniale landschap
ligt aan weerszijden van de Westerwoldse
Aa, Mussel Aa en Ruiten Aa een smalle
strook grond met een sterk afwijkende in
richting. Dit gebied is zeer lang bewoond
geweest en lag ingeklemd tussen twee
grote moerassen. Het kenmerkt zich door
een esdorpen-verkaveling met akkerland
complexen op de hogere en wei- en hooi
landen op de lagere gronden. Dit gevari
eerde gebied onderbreekt het grote open
landschap van de veenkoloniën.
Zo'n esdorpen-landschap treffen we
eveneens ten zuiden van de stad Gronin
gen aan. Hier speelt de relatief hooggele
gen Hondsrug een belangrijke rol. Ook
hier bevinden de akkers zich op de ho
gere gronden en de wei- en hooilanden
liggen in het beekdal. Vanuit de Hondsrug
werd het omliggende veengebied ontgon
nen, waardoor petgaten ontstonden die
soms aaneengroeiden tot meren. Zo ont
stond bijvoorbeeld het Paterswoldse
meer.
eisen aan te passen. Op deze wijze worden
fraai meanderende beeklopen rechtge
trokken, oeverwalletjes geëgaliseerd; slo
ten worden gedempt om grotere percelen
te verkrijgen; het talud van dijken wordt
vervlakt om bewerking met zware machi
nes mogelijk te maken en al te vaak wor
den ze volledig afgegraven; petgaten en
dobben worden vaak met afval vol gestort,
huisgrachten worden gedempt en erfbe-
plantingen gekapt danwel slecht onder
houden. Kortom, het door velen zo ge-
Coupure ineen binnendijk in de Eemspolder (foto Prov. griffie)
Bedreigingen van het landschap
Het Groninger landschap kenmerkt zich
dus door een grote verscheidenheid aan
landschapstypen. Evenals in de rest van
Nederland zijn hier processen werkzaam
die een toenemende vervlakking en uni
formiteit in het landschap veroorzaken. De
redenen hiervoor zijn het toenemende
ruimtebeslag van stedelijke activiteiten als
wonen, recreëren, wegenaanleg alsmede
de schaalvergrotingen de intensivering
van de landbouw. We zullen ons hier ech
ter beperken tot de landschappelijke ge
volgen van de intensivering van de land
bouw.
De verscheidenheid in het landschap
danken we aan de landbouw. Economi
sche ontwikkelingen bepaalden samen
met de natuurlijke omgeving het uiterlijk
ervan. Tot in de twintigste eeuw bete
kende dit een verrijking, daarna een ver
arming van het landschap. De 19de
eeuwse cultuurlandschappen zijn te be
schouwen als bijproducten van de toenter
tijd gangbare landbouwmethoden. Hout
singels voor geriefhout, brandstof, afraste-
ringspalen en dobben als veedrinkplaat
sen speelden een belangrijke rol, maar
zijn thans economisch gezien niet belang
rijk meer.
De moderne landbouw vereist grote,
liefst rechthoekige, ontwaterde en vlakke
percelen en een optimale ontsluiting van
de bedrijfsgebouwen. De landbouwers
plegen ingrepen in het landschap om het
aan deze moderne bedrijfseconomische
waardeerde negentiende eeuwse cultuur
landschap staat onder grote druk. Sluipen
derwijs wordt dit ook zichtbaar in het Gro
ninger landschap: in het Zuidelijk Wester
kwartier is in de periode 1969-1981 13%
van de houtsingels verdwenen (1) en 15%
van alle petgaten en dobben (2). Aan de
voor Groningen zo kenmerkende ver
scheidenheid aan verkavelingspatronen is
veel afbreuk gedaan; tussen 1850 en 1980
is het oppervlak onregelmatige blokver
kaveling en dat van strokenverkaveling
sterk afgenomen. De regelmatige opper-
vlakte-blokverkaveling, een efficiënte ver-
kavelingsvorm, nam daarentegen sterk in
omvang toe. Veel van deze veranderingen
zijn het gevolg van de uitvoering van ruil
verkavelingen.
Overheidsbeleid
De overheid heeft behalve door het landin-
richtingsbeleid ook via het natuurbescher-
mings- en ruimtelijke ordeningsbeleid
grote invloed op de inrichting van het
landschap. Het Ministerie van Landbouw
en Visserij dient hierbij de belangen van
de landbouw en natuur en landschap te
behartigen. Vanwege het feit dat het hier
strijdige belangen betreft, tracht de over
heid beide te behartigen door ze ruimtelijk
te scheiden. De waardevolle cultuurland
schappen kenmerken zich juist door een
sterke verwevenheid van landbouw, na
tuur en landschap. Om deze landschappen
te beschermen zijn de zogenaamde Grote
Landschapseenheden (GLE's) aangege-
30
Heemschut, maart-april 1988