De eezste Haagse woontoren (de Nirwana ilat) van J. Duiker en J.G. Wiebenga. de oude monumenten geklaard was. In 1979 kondigde de minister aan, dat nog maar bij hoge uitzondering monumenten van vóór 1850 beschermd zouden gaan worden. En de Rijksdienst voor de Monu mentenzorg plus de Monumentenraad gin gen het nieuwe werkterrein van de jonge bouwkunst verkennen: de periode 1850- 1940. Veel kennis ontbreekt. Om hierin te voorzien worden drie sporen gevolgd: Om kennis te verwerven over nieuwe materialen en konstrukties werd samen werking met de TH Delft - nu de TUD - ge zocht. De eerste resultaten van onderzoek, dat daarvan het gevolg was, worden bin nenkort gepresenteerd, (zie pag. 24) Er ontbrak ook kennis over stedebouw- kundige ontwikkelingen tussen 1850 en 1940. Een interne werkgroep van de RDMZ heeft zich hiermee beziggehouden, in dia loog met externe deskundigen. Op 27 mei is haar rapport gereed. Het bevat een me thodische aanpak, die tevens de basis voor het MIP is. Hoe inventariseer je? Het derde spoor gaat over de vraag: welke methodiek volg je bij de inventarisatie van de objekten? Er is driftig geëxperimen teerd met proefinventarisaties. Uitgetest zijn een manier van inventariseren per ka- tegorie (vuurtorens, mijnmonumenten, sta tions, stoomgemalen), per oeuvre van ar- chitekten, per bijzondere objekten. Je kunt ook kuituur-historisch samenhangende ge bieden in hun geheel inventariseren. Ook dat is uitgetest, in Amsterdam, Twente, Zuid-Limburg. Het is deze laatste manier, waarvoor het MIP gekozen heeft. Het projekt neemt vijf jaar in beslag. Het inventariseren kan tot bescherming door één van de drie overheden leiden, maar hoeft dat niet per se. Is ook niet het enige doel. De resultaten kunnen volgens Nijhof ook een rol gaan spelen bij ruimtelijke or dening, stads- en dorpsvernieuwing, wel- standszorg, stedelijk beheer. En ze kunnen de basis vormen van wetenschappelijk on derzoek en publieke uitgaven. Last but not least moet het projekt de publieke en poli tieke belangstelling voor jonge bouwkunst vergroten. Hoe voer je zo'n omvattende onderne ming uit? Het MIP doet dat op decentrale wijze. De koördinatie ligt in handen van de provincies en de vier grote steden. Waar om hiervoor gekozen? Nijhof: 'De achter grond van deze aanpak is tweeledig. Het bereiken van een eenduidige, systemati sche, onderling vergelijkbare aanpak is met ruim 700 gemeenten nu eenmaal prak tisch nauwelijks realiseerbaar. Inschake ling van de provincies als intermediaire bestuurslaag biedt aanzienlijk meer garan ties voor het welslagen ervan. Daarnaast pleit de boven-lokale, gebiedsgewijze be nadering voor ëen centrale provinciale rol.' Partikuliere organisaties Voor partikuliere monumentenorganisa ties ziet hij een taak weggelegd bij de in houdelijke begeleiding. De RDMZ zelf is meer voorbereidend, koördinerend en on dersteunend bezig. De dienst levert de projektleider (Nijhof dus), die zich ge steund weet door kleine projektgroepen. En de dienst heeft een handleiding voor het uitvoeren van het projekt samenge steld, verkrijgbaar bij de staatsuitgeverij. Irt deze handleiding wordt de werkwijze samengevat. Uitgangspunt daarbij is het werken van breed naar smal. Ruim 60 regio's worden eerst in hun ontwikkeling beschreven, daarna komen de in het ge bied liggende gemeenten aan de beurt, vervolgens gebieden met bijzondere waarden, tenslotte vindt de objekt-gerich- te inventarisatie plaats. Overijssel is inmid dels met de uitvoering begonnen. Zeeland, Friesland, Flevoland, Noordoostpolder en Rotterdam volgen deze zomer. Het projekt kan volgens Nijhof niet wor den vergeleken met dat in de jaren zestig, toen de oudere bouwkunst op het pro gramma stond. 'Toen géén brede inventa risatie, géén decentrale uitvoering en géén geïntegreerde benadering van gebouwen en hun omgeving. Voor het Rijk bescher- menswaardige monumenten en stads- en dorpsgezichten werden apart geïnventari seerd.' Discussie in NRC De artikelen in NRC-Handelsblad, waar over wethouder Luimstra al gesproken had, zijn ook de heer Nijhof niet ontgaan. Een van de auteurs, Geurt Brinkgreve (van de stichting Het Behouden Huis) was bang, dat geld voor jonge bouwkunst ten koste gaat van het budget voor oude mo numenten. Nijhof wil hier even op ingaan. Brinkgreve's angst is volgens hem voor een deel ongegrond. Veel van wat geïn ventariseerd wordt zal nooit een monu mentenlijst halen. Verder hoeft behoud en beheer van bijvoorbeeld een woonwijk lang niet altijd een aanslag op monumen- tenpotten te betekenen. Tenslotte is be houd van een monument - Nijhof denkt primair aan industrieel erfgoed - soms vooral het vinden van een oplossing voor het gebruik. Maar Brinkgreve's angst is ook weer niet geheel ongegrond. 'Als wij als samen leving een Van Nellefabriekoi Dudok's Raadhuisin Hilversum behoudenswaard en beschermenswaard vinden, dan zal voor de instandhouding ervan geld nodig zijn. Extra geld, veel geld soms.' Nijhof waarschuwt echter: 'Laten we ons als mo- numentenzorgers niet uiteen laten spelen in vóór- en na 1850-monumentenzorgers. Dan hebben wij bij voorbaat veel verloren.' Meindersma: kuituurangst bij het rijk Het genootschap Het Oversticht streeft in MlilUif Heemschut, juli/augustus 1987 7

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1987 | | pagina 7