Oude boexderijen in Zeeland BOERDERIJEN EVERHARDJANS Dat de stedeling nog in 1913 een overwegend romantisch beeld had van de sfeer op het Zeeuwse platteland, toont een in dat jaar afgestempelde prentbriefkaart met Walcherse boerin in klederdracht uit Biggekerke, vergezeld van twee kleine dochtertjes (ook al in dracht) druk doende met het voeren van kippen (archief Stichting Historisch Boerderij- onderzoek, Arnhem). Op de achtergrond een 'landse woning', om met Stijn Streuvels te spreken. Oude hoeven verlenen een karakteristiek bouwkunstig accent aan de binnendijkse kustvlakten van Zeeland. Achter de strandwallen duinen en dijken liggen de uitgestrekte landerijen, waarin het boeren erf een 'rustpunt' vormt, met haar zwartge- teerde schuurgebouw. Op de enigermate zandige kreekruggen van het vroegmid deleeuwse Zeeuwse cultuurlandschap oe fent men voornamelijk akker- en tuinbouw uit. In het uiterste zuiden bestaat oostelijk Zeeuws-Vlaanderen uit een dekzandge- bied. Na de inundatie van Walcheren in 1944 en de overstromingsramp van 1953 wer den grote veranderingen zichtbaar in het landschap, ook door een aantal ruilverka velingen. Drs. R.C. Hekker stelde vast, dat de traditionele boerderijvormen in Zee land en op Goeree-Overflakkee tot een af zonderlijke groep behoren, en wel: de Zeeuwse schuurgroep. De Zeeuwse stalin richting die door rijksbouwmeester C.H. Peters in de late negentiende eeuw nauw gezet werd opgemeten (1872-75) toont de afstamming van het prehistorisch halle huis. Ook na 1500 hield men vast aan een in deling met stalboxen, maar dan niet met afscheidingen van vlechtwerk, maar van horizontale planken. Vanouds bevond zich een dergelijke stal in de boerderij Koude- kerkseweg 37 te Biggekerke. De stalhoog- te bedroeg hier 1,70 m. De koeien waren gestald met de kop richting binnenwan den. Op Walcheren overheerst een twee- beukig type, waarbij woonhuis en schuur in één nolorichting als bouwkundige een heid gecombineerd zijn. Een voorbeeld van 'oude zakelijkheid', woon- en bedrijfseisen in een efficiënte plattegrond samengevat, maar toch ook vergezeld van een harmonische gevel architectuur. Algemeen wordt aangeno men, dat het aanpalende Brabantse dwars- huisgebied de in de dwarsas opgedeelde schuurvorm doorgegeven zal hebben. 'Gedoetjes' De gunstiger wordende landbouwconjunc- tuur zorgde na 1790 voor een opleving ten plattelande, zodat de zwoegende landlieden zich kleine boerderijtjes ('spul letjes, gedoetjes') konden permitteren. Op Walcheren is bovengenoemd boerenerf Koudekerkseweg 37 een fraai voorbeeld van het tweebeukige dwarshuistype met bijgebouwen (zomerhuis, wagenschuur). Een zeer karakteristiek bijgebouwtje op alle Zeeuwse boerenerven is het houten 'waegen'uus' (wagenschuur). Ook dit is, net als de schuur, zwart geteerd, met witte gootlijst en dito omrandingen. Bij het woonhuis werden alle ruimten (woonka mer, slaapkamer, opkamer, etc.) in de breedte aaneengeschakeld. De dwarsdoorsnede van de Zeeuwse woongedeelten tonen een constructie met opgelegde balk. Het tweebeukige schuur- gedeelte heeft meestal een gordingenkap. In de boerderij Koudekerkseweg 37 in Biggekerke was er ruimte voor 7 paarden in de langwerpige paardestal. In gedach ten zien we al de monumentale Belgische knollen, stappend op het bouwland vóór de ploeg, of vóór de ouderwetse, beschil derde speelwagen van vroeger! Tijdens het ringrijden in IJzendijke ver leden zomer zag ik deze knollen in ver vaarlijke galop, bereden.door Zeeuwse boeren in dracht! De ontwikkeling na 1600 Na 1600 begon men in Zeeland de onder delen van het boerenerf van elkaar te scheiden, vanwege brandgevaar en rat- Walchers boerenerf te Biggekerke aan Koudekerkseweg 37. Situatie in 1960 (foto Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem) Heemschut, juni 1987 21

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1987 | | pagina 21