De zorg voor het monument op een keerpunt NABESCHOUWING Prof. mr. C.A. VAN SWIGCHEM De abtswoning vóór de restauratie van 1899 tot 1902. Wij gaan tot slot nog even terug in de ge schiedenis, om de kwestie van beheer en zeggenschap over de Abdij te plaatsen in historisch perspectief. Ook in het begin van deze eeuw was de krant een uitstekend middel om het pu bliek in te lichten. Ten aanzien van de Ab dijgebouwen gebeurde dit in de Middel- burgsche Courant in 1902 door J.A. Frede- riks, destijds van rijkswege belast met de dagelijkse zorg voor de Abdijrestauratie, die in 1885 was begonnen. 1885 Wij willen uit het artikel van Frederiks slechts één aspect naar voren halen, door hem onopzettelijk maar wel overduidelijk, aan de orde gesteld, nl. de bijdrage van het Rijk aan het behoud van de Abdij. Hij geeft verschillemde voorbeelden van de ongelooflijke toestand waarin het gebou wencomplex omstreeks 1885 verkeerde en hoe moeilijk het voor het Rijk was om te doen wat er gedaan moest worden: 'In een der gebouwen behoorde de vloer aan de gemeente Middelburg en de benedenver dieping aan he t polderbestuur van Wal cheren. De lokalen daarboven waren Rijkseigendommen en dienden tot berging van het belangrijke archief van de Rijks waterstaat. Het polderbestuur had zijn lo kalen verhuurd voor gymnastiekonderwijs dat ook des avonds werd gegeven met pe troleumverlichting. De lampen hingen aan half vergane bulken. De vroegere schoon maakster der gebouwen, een blinde vrouw van tachtig jaar, wóonde tusschen de archieven in'. 'In Juli 1895 moest de ver gaderzaal van Gedeputeerde Staten, voor het uitvoeren van werkzaamheden, wor den ontmanteld, en wat toen tevoorschijn kwam, grenst aan het ongelooflijke. Over de gehele lengte van de zaal, was de, oor spronkelijk 85 centimeter dikke buiten muur eenvoudig weggehakt tot op de dik te van een halven steen en die open ruimte met lichte schotwerken dichtgetimmerd.' 'Zulke toestanden bestonden voor enkele jaren op vele plaatsen in de Abdij'! Frederiks geeft nog meer voorbeelden, maar vertelt er bij dat hij geenszins volle dig is in zijn opgave van 'onbehoorlijke, gevaarlijke en onverantwoordelijke toe standen'! Terloops komt hij ook te spreken over de oorzaak van dit alles: 'dat men ge durende meer dan drie eeuwen bij de uit voering der verschillende werkzaamhe den, die een gevolg waren van de menig vuldige veranderingen van aard en be stemming der gebouwen, op de meest on verschillige en onverantwoordelijke wijze had gehandeld'. Het Rijk was de enige in stantie die zich serieus zorgen maakte om het 'ellendige geknoei' en de 'lichtvaardi ge constructies' (om Frederiks nog eens te citeren). Tot zover de situatie die aanleiding gaf tot de moeizaam volbrachte restauratie van 1885 - 1908. mei 1940 Ten tweeden male redde de rijksoverheid de abdij na de verwoestingen van mei 1940. Na de brand heeft het Rijk onmiddel lijk een crediet beschikbaar gesteld, dat het mogelijk maakte om voorzieningen te treffen. Er ontstond een nieuwe situatie. De grond werd onteigend ten behoeve van de gemeente. De Rijksgebouwendienst werd belast met het maken en uitvoeren van de plannen tot herbouw en restauratie. Daar bij had ir. H.J. de Lussanet de la Sablonière de leiding (die in 1940 voor de brand al belast was met werkzaamheden in de commissariswoning). De werken werden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de minister voor de Wederopbouw. De Rijksbouwmeester bracht de voorstel len in bij de Rijkscommissie voor de Mo numentenzorg, die er de minister over ad viseerde. De directe contacten met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg liepen via de rayonarchitect van deze dienst. Intussen waren niet alle gebouwen verwoest. Bovendien konden als gevolg van de restauratie en de herbouw steeds meer ruimten in gebruik genomen wor den. Er was dus ook een kwestie van on derhoud. Dit werd toevertrouwd aan de zorg van de districtsbouwkundige (later districtshoofd) van het district Zeeland en West-Brabant van de Rijksgebouwen dienst. Het Districtsbureau, waar alle knowhow betreffende de Abdij-gebouwen en, in het algemeen, de verzorging van oude gebou wen, ruimschoots aanwezig is, zetelde al die jaren door en is nog steeds gevestigd in een van de Abdij-gebouwen. In bovenstaande situatie is sedert enige tijd verandering gekomen, en andere ver anderingen staan nog te wachten. Het gebouwencomplex van de Abdij is in eigendom overgedragen aan de Provincie (met uitzondering van het zojuist genoem de gedeelte waarin de Rijksgebouwen dienst is gevestigd). De Provincie is nu verantwoordelijk voor onderhoud en toe zicht. Zij heeft er de voorkeur aan gegeven om de technische dienst van de provincia le griffie in te schakelen, die ook werkt voor de P.P.D. en de provinciale water staat. Het nadeel is dat in het provinciale apparaat ambtenaren ontbreken die spe cifiek verstand hebben van historische bouwkunst. De mogelijkheid bestaat uiter aard om adviezen ad hoe te vragen in ge vallen die belangrijk genoeg zijn, maar, zo als blijkt uit het geval van de Statenzaal, kan dit ook achterwege blijven, ten nadele van het monument. Indien het zou komen tot een reorganisatie van de provinciale diensten en een verzorgings-, beheers- en onderhoudsdienst in het leven zou worden geroepen speciaal voor de gebouwen, mag men hopen dat daarin de affiniteit met de historische bouwkunst niet zal ontbre ken en dat de deskundigheid t.a.v. het ou de bouwwerk erin zal zijn vertegenwoor digd! 16 Heemschut, mei 1987

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1987 | | pagina 16